wantrouwen

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search
The printable version is no longer supported and may have rendering errors. Please update your browser bookmarks and please use the default browser print function instead.

Dutch

Etymology

From wan- +‎ trouwen.

Pronunciation

  • Audio:(file)
  • Hyphenation: wan‧trou‧wen

Verb

wantrouwen

  1. to mistrust

Conjugation

Conjugation of wantrouwen (weak, prefixed)
infinitive wantrouwen
past singular wantrouwde
past participle wantrouwd
infinitive wantrouwen
gerund wantrouwen n
present tense past tense
1st person singular wantrouw wantrouwde
2nd person sing. (jij) wantrouwt, wantrouw2 wantrouwde
2nd person sing. (u) wantrouwt wantrouwde
2nd person sing. (gij) wantrouwt wantrouwde
3rd person singular wantrouwt wantrouwde
plural wantrouwen wantrouwden
subjunctive sing.1 wantrouwe wantrouwde
subjunctive plur.1 wantrouwen wantrouwden
imperative sing. wantrouw
imperative plur.1 wantrouwt
participles wantrouwend wantrouwd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Antonyms

Derived terms

Noun

wantrouwen n (uncountable)

  1. mistrust

Antonyms