Naar inhoud springen

Christelijke Gereformeerde Gemeenten

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is de huidige versie van de pagina Christelijke Gereformeerde Gemeenten voor het laatst bewerkt door Deathisallaroundus (overleg | bijdragen) op 9 okt 2024 17:12. Deze URL is een permanente link naar deze versie van deze pagina.
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Christelijke Gereformeerde Gemeenten (in Nederland)
Kerkgebouw Werkendam (Momenteel Oud Gereformeerde Gemeente in Nederland)
Kerkgebouw Werkendam (Momenteel Oud Gereformeerde Gemeente in Nederland)
Indeling
Hoofdstroming Protestantisme
Richting Gereformeerd calvinisme
Voortgekomen uit Chr. Geref. Kerken in 1947 en 1952
Afsplitsingen beide kerkgroeperingen zijn uiteengevallen in 1967 en 1969
Aard
Locatie Nederland
Karakter bevindelijk gereformeerd
Oprichter(s) Ds. H. Visser Mzn en ds. J.G. van Minnen
Portaal  Portaalicoon   Christendom
Protestantisme

Titelpagina Statenvertaling

in Nederland

..Stromingen

Lutheranisme
Lutheranisme
Vrijzinnig protestantisme
Vrijzinnig protestantisme
Midden-orthodoxie
Protestantse Kerk in Nederland
Modern-gereformeerd
Voortgezette Gereformeerde Kerken in Nederland
Orthodox-protestantisme
Calvinisme
Gereformeerd protestantisme
Orthodox-protestantisme
Orthodox-gereformeerd
Orthodox-gereformeerden
Bevindelijk gereformeerden
Bevindelijk gereformeerden
Evangelisch

Evangelisch christendom

De Christelijke Gereformeerde Gemeenten (CGG) vormden een klein kerkverband dat ontstond in 1947 door een afsplitsing van de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK). In dat jaar werd de predikant Hendrik Visser Mzn. (Strijen, 23 januari 1911 - Breda, 13 januari 1970), geschorst ten gevolg van een leergeschil. Visser zou scheiding maken tussen een 'Goddelijk geloof der wet en een zaligmakend geloof van het evangelie.' Het Goddelijk geloof der wet werd volgens Visser beschreven in de zondagen 2 t/m 6 van de Heidelbergse Catechismus. Het zaligmakend geloof van het evangelie begon volgens hem bij zondag 7. Ook klonk het verwijt van allegoriseren, een wijze van Schriftuitlegging waarbij de letterlijke of historische betekenis van de tekst of onderdelen daarvan worden vergeestelijkt los van de context. Omdat de predikant bereid bleek zijn opvattingen ten aanzien van een tweeërlei geloof te herroepen werd zijn schorsing ongedaan gemaakt. Maar kort daarop scheidde Visser zich alsnog met een krappe meerderheid van zijn gemeente Rotterdam-Zuid af.[1]

Anders lag het met de in 1952 ontstane tweede kerkformatie, namelijk de Christelijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland (CGGIN). Het ontstaan van dit kerkverband lag samen met de persoon van Jacob[2] Gerardus van Minnen (Vlaardingen, 8 mei 1900 - Delft, 6 januari 1971). Van Minnen had moeite met de vernieuwingsbeweging binnen de CGK begin jaren 50 en wilde de oude lijn voortzetten. Op zondag 27 juli 1952 deelde hij aan zijn gemeente in Huizen mee het kerkverband te zullen verlaten. Aanleiding was een gerezen conflict met de classis Amsterdam waarbij het ging over de interpretatie van 1 Korinthe 11:1-16 en met name over de praktische toepassing die predikant en kerkenraad van Huizen daaraan gaven. Volgens Van Minnen was de kwestie op zichzelf 'een bijzaak' maar vormde het wel 'de druppel die de emmer deed overlopen.' In een verantwoording in het Gereformeerd Weekblad besteedde hij aandacht aan dieperliggende oorzaken van zijn uittreden. Deze motieven werden volgens hem door een kring van geestverwanten bestaande uit de predikanten M. Baan (1905–1973), N. de Jong (1899–1980), H. van Leeuwen (1906–1988), C. Smits, (1898–1994) blijkens onderlinge gesprekken vanaf begin jaren vijftig onderschreven. Van Minnen noemde zijn kerkverband de Christelijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland om zich te onderscheiden van Visser wiens opvattingen hij niet deelde.[1]

Hendrik Visser Meliszn. (1911-1970)

[bewerken | brontekst bewerken]

Visser diende de CGK-gemeenten Bunschoten (1937), Middelharnis (1940) en Rotterdam-Zuid (1946). In de laatst genoemde gemeente rezen bezwaren tegen zijn prediking. Visser maakte scheiding tussen "een Goddelijk geloof der Wet gewerkt door den Geest Gods en het zaligmakend geloof des Evangelies gewerkt door den Geest van Christus."

De genoemde scheiding, die gemaakt wordt tussen Wet en Evangelie, tussen het Goddelijk geloof der Wet gewerkt door den Geest Gods en het zaligmakend geloof des Evangelies gewerkt door den Geest van Christus, is in onze kerkelijke pers sterk bestreden. Ds. L.S. den Boer, ds. J.G. van Minnen, ds. W. Kremer e.a. signaleerden dit kwaad in hun kerkbodes. Prof. L.H. v. d. Meiden gaf keurige voorlichting in ons Jeugdblad. Deze scheiding van Wet en Evangelie, zoals zij in prediking en geschriften van den laatsten tijd opgeld trachtte te doen, is één doorlopende miskenning van des Heeren heilsopenbaring ons in de Schrift gegeven.

— Ds. W. Heerma, De Wekker, 30 mei 1947

Eerst de Wet, het Woord der rampzaligheid, vol dreigementen van onheil, vloek en ondergang. Dat moet ge eerst leren geloven. Maar dan hebt ge nog maar een goddelijk geloof der Wet, gewerkt door den Geest Gods. Ge mist dan nog het zaligmakend geloof des Evangelies, en gaat met dat goddelijk geloof der Wet voor eeuwig verloren. (..) Dat alles leert ge nog niet in het „toevallen van het recht Gods”, maar pas in „de omhelzing van het recht Gods”. Dit alles is dan voorbereidend, het zaligmakend geloof des Evangelies, gewerkt door den Geest van Christus. Blind zijn deze menschen voor de eenheid van Gods Woord als heilsopenbaring. Zij vatten de bedoeling van den Bijbel niet.

— Ds. W. Heerma, De Wekker, 30 mei 1947

De classis onderzocht de kwestie en kwam met Visser overeen dat de bezwaren op een misverstand berusten. Kort hierop publiceerde Visser een preek Elia bij de Horeb waarin hij echter dezelfde gewraakte opvatting naar voren zou brengen. Na een schorsing op 28 mei 1947 onttrok Visser zich aan het kerkverband. In de jaren daarna nam hij steeds een ambivalente houding aan ten aanzien van zijn gevoelen en ondernam pogingen tot het kerkverband als predikant terug te keren. In 1960 werd de kwestie opnieuw ter sprake gebracht in De Wekker.

Het is niet naar de Schrift noch naar de belijdenis om het stuk der ellende van onze Heidelbergse Catechismus tot het niet-zaligmakend werk van de Heilige Geest te rekenen.

— Ds. I. de Bruyne, De Wekker, 18 november 1960

Het is niet alleen maar een noodzakelijke voorbereiding, maar een wezenlijk deel van zijn bekering als de verloren zoon uit de gelijkenis tot zichzelf komt: de engelen in de hemel verheugen zich als een tollenaar van verre staande schuldverslagen leert bidden: wees mij zondaar genadig.

— Ds. I. de Bruyne, De Wekker, 18 november 1960

Wat betreft het allegoriseren waar Visser [evenals diens collega ds. E. Du Marchie van Voorthuysen] over werd berispt publiceerde Prof. L.H. van der Meiden (1882-1962) een tweetal brochures t.w. Allegorische prediking (1946) en Wat is bevinding? (1951).

Vorming kerkverband (1947-1960)

[bewerken | brontekst bewerken]

Bij Visser sloten zich verschillende vrije gemeenten aan zoals Schiedam (1950), Werkendam (1950) en Gouderak (1953). Hij leidde ook enige personen op tot predikant waaronder M.J. Middelkoop (1911-1990) en H. van Kooten (1897–1974).

Fusie met de gemeenten rondom Van Minnen (1961)

[bewerken | brontekst bewerken]

In 1960 trad een meerderheid van de CGK-gemeente van Urk toe tot het kerkverband van Visser. Dit gebeurde onder voorwaarde dat er een vereniging zou komen met de gemeenten rondom Van Minnen. Op Urk bestond de hoop dat er andere bezwaarden tot het kerkverband zouden overkomen. Nadat Visser opnieuw zijn opvattingen herroepen had en er afspraken gemaakt waren over de handhaving van de kerkorde, alsmede de herbevestiging van ds. G. Salomons (1890-1975) als wettig was erkend, vond er op 13 mei 1961 een vereniging plaats tussen beide groeperingen.

Jachin Boazkerk (Christelijke [nu Oud] Gereformeerde Gemeente) te Urk

Op 28 september 1961 maakte Van Minnen en diens gemeenten [t.w. Delft, Drachten, Hoofddorp, met uitzondering van Vlaardingen] de vereniging met Visser weer ongedaan.[3] De kerkenraad van Urk stak haar teleurstelling over het vertrek van Van Minnen en de drie gemeenten niet onder stoelen of banken.

Laatste ontwikkelingen kerkverband (vanaf 1967)

[bewerken | brontekst bewerken]

In 1967 viel het kerkverband rondom Visser uiteen. De laatste classisvergadering vond plaats in het najaar van 1967. Aanleiding was dat Visser zijn ambt als predikant neerlegde en terugkeerde als lidmaat tot de CGK. Zijn gemeenten volgden zijn voorbeeld niet, maar sloten zich aan bij de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland (Urk, Gouderak, Werkendam, Vlaardingen) of de Gereformeerde Gemeenten (Rotterdam-Zuid). Dat laatste deed ook ds. Van Kooten.[1]

Op Urk zette een deel van de gemeente zich voort als Vrije Gereformeerde Gemeente. In deze gemeente ontwikkelde men een voorkeur voor preken van Schotse oudvaders zoals Ebenezer Erskine (1680-1754) en Thomas Boston (1676-1732) met nadruk op het "onvoorwaardelijk aanbod van genade en hiermee verwant de zekerheid des geloofs."[4] Onder de kerken voortgekomen uit de Afscheiding van 1834 is er regelmatig strijd rondom het aanbod van genade gevoerd en dat heeft zijn uitwerking tot op de huidige dag.

  • Meiden, L.H. van der, Allegorische prediking (1946)
  • Meiden, L.H. van der, Wat is bevinding? (1951).
  • Bruijne, I. de, 'Wat doet en leert ds. H. Visser Mzn?' in: De Wekker, 18 november 1960
  • Minnen, J.G. van, Een fusie die niet doorging (1961)
  • Redactie bibliotheek van de kleine kerkgeschiedenis (A. Bel e.a.) Predikanten en oefenaars (1988-1999)
  • Vogelaar, L. 'De omweg naar de Gereformeerde Gemeenten', uit het leven van ds. H. van Kooten. in: Oude Paden Kerkhistorisch Tijdschrift, 1 december 1997 en 1 maart 1998
  • Hier woonden ...ds. H. Visser Mzn en opvolgers in: Oude Paden, 1 december 2001
  • Zwaag, K. van der, 'Schotse schrijvers op Urker kansel', in: Reformatorisch Dagblad, 9 augustus 2001.
  • Vogelaar, L. (red) In Koninklijke dienst, predikanten, oefenaars en evangelisten (2019-2020)
Visser, Hendrik Mzn.
[bewerken | brontekst bewerken]
  • De weldadigheid des Heeren aan Nederland en Oranje, (1945)
  • Een bede en een opdracht, (1945)
  • Vijftal predikatiën Jesaja 24:15a, Amos 7:7-9, Zondag 23, Psalm 48:10, Romeinen 13:12 (Bleskensgraaf, 1945)
  • De wederkomst van de Christus, Tijdrede in verband met de herdenking van de bevrijding van ons vaderland (17 april 1946)
  • Elia bij den Horeb, (1946)

Jacob Gerardus Van Minnen (1900-1971)

[bewerken | brontekst bewerken]

Jacob Gerardus van Minnen groeide op binnen de Gereformeerde Gemeenten, maar koos tijdens de pennenstrijd eind jaren twintig tussen de predikanten Gerrit Hendrik Kersten (1882-1948) en Jan Jongeleen (1879-1961) over de verbondsleer de zijde van de christelijk-gereformeerden.[2] De basis voor zijn opvatting zou zijn gelegd door Arie de Blois (1887-1971) destijds predikant van de Gereformeerde Gemeente van Vlaardingen. Ook iemand als ds. Willem den Hengst (1859-1927), bestempeld als “een godzalig én wetenschappelijk man”, beval destijds het boekje Schriftuurlijke Verbondsbeschouwing van R. Van Mazijk aan, dat in 1922 verscheen als reactie op de doorwerking van de leer van de veronderstelde wedergeboorte in de Gereformeerde Kerken.[5] Kerkhistoricus Marinus Golverdingen (1941-2019) benoemt in zijn studie Om het behoud van een kerk (2004) het feit dat Den Hengst het boekje van Mazijk tot driemaal toe in De Saambinder had aanbevolen.[6]

Den Hengst in De Saambinder van 8 mei 1924: "Zoo het u, ik zeg niet: om gemoedelijkheid, maar om waarheid te doen is en gij dus lust tot onderzoek hebt — schaft u dan eens het werkje aan dat door R. van Mazijk onder den titel „Schriftuurlijke Verbondsbeschouwing" in het licht gegeven werd. Het kan u tot verheldering van inzicht dienstbaar zijn."[7] Het boekje maakte onderscheid tussen een 1. Ultra-Gereformeerde beschouwing [redeneert eenzijdig vanuit de uitverkiezing en zij verwarren het genadeverbond met het verlossingsverbond], 2. de Neocalvinistische beschouwing [vereenzelvigen beiden verbonden, en stellen het verbond met Abraham onder beheersing van de uitverkiezing, al redenerend kwam men tot de theorie van veronderstelde wedergeboorte omdat niemand weet wie wel en wie niet uitverkoren is]. 3. De Schriftuurlijke beschouwing [volgens het boekje in onze geloofsbelijdenis terug te vinden en maakt duidelijk verschil tussen beide verbonden naar Dordtse Leerregels art. 1, Heidelbergse Catechismus zondag 25-27, Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 34, Formulier van de kinderdoop.[8]

"De Bijbel leert ons dat tot het verbond der toezegging [het genadeverbond] behoren d.w.z. wezenlijke bondelingen zijn, allen, die leven op de erve des verbonds en aan wie het teken en zegel des verbonds rechtens is toegediend." "Met het verbond der verlossing, dat van eeuwigheid af met Christus is opgericht, staat het anders; daartoe behooren uitsluitend de uitverkorenen; die zich dan ook nimmer uit dat verbond uitzondigen; het verbond der verlossing kan door niemand gebroken worden." R. van Mazijk, Schriftuurlijke verbondsbeschouwing, 1922[8]

Degenen die stonden voor deze verbondsopvatting voegden er wel aan toe, "dat we niet mogen vergeten de nadruk te leggen op de verbondsbeleving in de weg van wedergeboorte en dagelijkse bekering door Woord en Geest." Van Minnen bleef binnen de Gereformeerde Gemeenten gewaardeerd en stond op goede voet met de opvolgers van De Blois, de predikanten B. Van Neerbos (1870-1956) en J.D. Barth (1871-1942). Laatstgenoemde kwam in 1928 over vanuit de Christelijke Gereformeerde Kerk in Alphen aan den Rijn.[9][10]

Tussen Schilder en Kersten

[bewerken | brontekst bewerken]

De inhoud van het in september 1927 verschenen catechisatieboekje van Jongeleen werd van twee kanten bestreden, namelijk aan de ene zijde Klaas Schilder (1890-1952) die verklaarde dat er een "ongereformeerde verbondsleer" in naar voren werd gedragen en aan de andere zijde Kersten die er een "verbondsontzenuwende leer" in gevonden had.[11] Na het overlijden van Den Hengst in 1927 trok Kersten theologisch een lijn wat resulteerde in een aantal uitspraken over het genadeverbond op de Particuliere Synode van 21 februari 1929 te Rotterdam. Golverdingen legde de vinger bij de merkwaardige gang van zaken op deze vergadering. "De in de Dordtse Kerkorde voorgeschreven gang en ordelijke behandeling van zaken wordt niet in acht genomen. Op merkwaardige wijze beschikte de vergadering zonder enige aankondiging of voorbereiding reeds over vrij exacte formuleringen."[6][12] In 1931 werden door de Synode leeruitspraken vastgelegd, die niet erg afweken van de formuleringen van 1929. Wel kregen sommige elementen een nader accent. Golverdingen wees de gedachte "dat het in 1931 gegaan zou zijn om een compromis tussen een vermeende kersten-vleugel en een kok-vleugel" af.[6] Onderhuids bleven echter verschillen bestaan zoals de scheuring die in 1953 zou volgen bewees. Kersten veroordeelde de drieverbondenleer op indringende wijze: "Hoe God onteerend, zielsverdervend zulk een verbondsontzenuwende leer is, behoeft geen betoog." Theologisch stond Kersten op het supralapsarische standpunt, maar de Apeldoornse hoogleraar Jacob Jan van der Schuit (1882-1968) meende aan te kunnen tonen dat de gereformeerde belijdenisgeschriften juist naar infralapsarische wijze waren opgesteld.[13] Diens collega-predikant Gerard Salomons (1890-1975) wilde dit beamen, maar maakte wel de kanttekening dat de Synode van Dordrecht de supralapsarische zienswijze niet heeft willen veroordelen.[14] Op persoonlijke titel voelde hij ook meer voor het supra-standpunt maar met de toevoeging "Infra en supra behooren m.i. in de kerk niet tegenover elkander te staan, ze staan naast elkander, vullen elkander aan, kunnen elkander in het evenwicht houden. Daarom moet het infra ook nooit zeggen tot het supra: „Nu ja, gij wordt nog geduld, maar....? Want dan heeft het supra het volste recht om te zeggen: gij, infra moet toch omtrent motief van verkiezing en verwerping bij mij weer terecht komen, n.l. om Gods eeuwig welbehagen te erkennen, wilt ge niet den weg op gaan, die u zou voeren in de armen van „Armijn." In 1951 kwam de docent van de Theologische School te Rotterdam Klaas de Gier (1915-1999) tot dezelfde conclusies om er achteraan te melden dat "zowel Prof. Heyns, ds. Jongeleen, dr. Woelderink en ook Prof. Schilder door verkeerde consequenties uit het infra-standpunt zijn gekomen tot het losmaken van het verbond der genade met de uitverkiezing"[15] Met deze laatste uitdrukking deed hij geen recht aan de verbondsopvatting zoals binnen de Christelijke Gereformeerde Kerk werd voorgestaan.[16]

Pieter Johannes Marie de Bruin (1868-1948) verwoordde zijn gevoelen als volgt: “Ik sta met onze formulieren geheel op het infralapsarisch standpunt, maar erken, wat ook de Synode van Dordt deed, dat het supralapsarisme, zonder daaruit verkeerde consequenties te trekken, (dit is eigenlijk een „gelukkige inconsequentie”, bij sommige supra), nog kan geduld. Stemt mij toe, dat al wat uit het geloof niet is, zonde is, maar mag ik daaruit nu de verkeerde consequentie trekken, dat een onbekeerd mens. die dus geen geloof bezit, niet mag bidden?” "Dat Christus alleen voor Zijn volk gestorven is, dat het geloof enkel een gave Gods is, een vrucht en geen oorzaak der verkiezing, dat de genade alles werkt en niet slechts medewerkende is en er geen afval der heiligen beslaat, daarover waren het de Supra en Infra volkomen eens en daarom wilde de Synode het supra niet als dwaalleer uitwerpen. Maar tegenover Maccovius stond de Synode heel wat scherper en waar heden uit het supra nog veel gevaarlijker consequenties worden getrokken, dulden wij die consequenties niet.” De algemene gedachte in de Christelijke Gereformeerde Kerk was: de wortels van het genadeverbond liggen wel in de eeuwigheid (het verlossingsverbond) maar het genadeverbond zelf is niet van eeuwigheid. Het was volgens hen in de tijd opgericht, en wat betreft de vorm achtte zij het genadeverbond, anders als Abraham Hellenbroek (1658-1731) maar in de lijn van Johannes Calvijn (1509-1564) breder al zou het alleen de uitverkorenen omvatten. Het genadeverbond heeft, anders als de uitverkiezing, geen individueel maar een organisch karakter. In de Bijbel worden ook niet-uitverkorenen tot de bondelingen gerekend (Ezau). Door geboorte uit gelovige ouders wordt men in het verbond geboren, waarvan de doop het teken en zegel is. Zaligmakend deel aan de weldaden van het genadeverbond krijgt men alleen door persoonlijke toepassing in de tijd en in de weg van bekering en wedergeboorte. De christelijk-gereformeerden onderscheiden een objectieve zijde en een subjectieve zijde van het genadeverbond.

Het genadeverbond is niet een verbond van eeuwigheid tot eeuwigheid, want het is in den tijd (wezenlijk in het Paradijs en formeel met Abraham) opgericht, maar het duurt voort zonder einde. Het genadeverbond heeft zijn oorsprong en grond wel degelijk in den eeuwige Vrederaad of het Verbond der Verlossing tussen den Vader en den Zoon omtrent den borgtocht der uitverkorenen. Van eeuwigheid worden de uitverkorenen des Vaders aan den Zoon gegeven, die op zich neemt voor hen het rantsoen te betalen. Deze onderhandeling van eeuwigheid is een werk Gods naar binnen, d. w. z. een werk tussen de onderscheidene Personen in het Goddelijk Wezen en de werken Gods naar binnen zijn alle van eeuwigheid. Dit verbond der verlossing, hoewel de grond van het verbond der genade, moet echter niet verward worden met het genadeverbond, dat een werk Gods naar buiten is.

— Ds. P.J.M. de Bruin

De president dier [Dordtse] Synode en vele voortreffelijke mannen hielden vast aan het Supralapsarisme. Zij beleden met de infralapsariërs dat het object der verkiezing niet was „de gelovige mens”, gelijk de Remonstranten leerden, maar „de mens vóór den val”, terwijl de infra zeiden: „de gevallen mens. De Canones te Dordt opgesteld leren dit laatste ook, maar nergens sprak de Synode uit, dat de supralapsariërs daarom uit de kerk moesten geworpen worden. Men dacht er niet aan Bogerman of Gomarus die het gevoelen der supralapsariërs omhelsden buiten de kerk te zetten als dwaalleeraars. Alleen als men verkeerde consequenties trok, die tot het poneren van dwalingen leidde werd de zaak anders. Den Franeker hoogleraar Maccovius, die zeer ver ging in het trekken van verkeerde consequenties, werd geboden dit niet langer te doen en de Synode veroordeelde die afwijkende gevoelens. Op datzelfde standpunt der Dordtse Synode staat ook de Christelijke Gereformeerde Kerk vanaf 1834, en daarmede is onze kerk in goed gezelschap.

— Ds. P.J.M. de Bruin

Kersten beriep zich voor zijn standpunt op uitspraken van de Synode van Westminster (1643-1649) en de theoloog Alexander Comrie (1706-1774) maar laatst genoemde zou de voorstanders van een drieverbondenleer niet hebben willen veroordelen.[17][6] Het meest opmerkelijke gedurende dit kerkelijke conflict was dat beide partijen zich konden vinden in de formulering van de hervormd-gereformeerde predikant Izaäk Kievit (1887-1954) 'tweeërlei kinderen des verbonds'. Kersten was lovend over dit boekje, evenals De Bruin. De historicus Wieger van der Zwaag (1926-2014) was van mening dat de verbondsbeschouwing van de Baarnse Pastor uiteindelijk dichter bij de christelijk-gereformeerde woordvoerders stond als bij Kersten.[18] De theorie van Ir. Jan van der Graaf (1937-2022) en Willem Balke (1933-2021) "dat Kievit later afstand genomen zou hebben van zijn verbondsopvatting"[19] werd door historicus en journalist Bart Jan Spruijt (1964) onwaarschijnlijk geacht.[20] De theoloog Pieter de Vries (1956) merkte op dat hij de suggestie "dat ds. Kievit later niet meer zo gelukkig zou zijn geweest met deze publicatie eerlijk gezegd niet geloofd." "Ik zie er ook geen aanwijzingen voor. Wel is het zo dat Kievit – evenals prof. G. Wisse trouwens – zich niet wilde inlaten met de strijd tussen Kersten en Jongeleen over de twee of drie verbonden. Kennelijk achtte hij dat te veel een theologisch twistpunt met overmatige waardering voor bepaalde formuleringen. Daarin val ik hem hartelijk bij."[21]

De belangrijkste vraag die de christelijk-gereformeerden aan de Gereformeerde Gemeenten in deze discussie stelden was op welke basis zij de kinderen lieten dopen als de niet-uitverkoren niet wezenlijk (niet bedoeld zaligmakend) in het verbond worden opgenomen.[22] De leer van een eeuwig genadeverbond staat in verband met de veronderstelde wedergeboorte. Volgens deze theorie rust de doop van de kinderen op het genadeverbond en is dit van eeuwigheid opgericht met Christus en in Hem met de uitverkorenen. Dus mag alleen aan de uitverkorenen de doop bediend worden en moet men van alle gedoopten onderstellen dat ze wedergeboren zijn om grond voor hun doop te hebben.

Kersten gaf in 1924 (vier jaar voor het ontbranden van het conflict) het volgende antwoord op de vraag op basis waarvan de kinderen van de gemeente gedoopt moeten worden: "Het antwoord op de tweede vraag [van zondag 27 H.C.] door ons gesteld: „Op welken grond zal men kinderen dopen? " geeft de Catechismus in deze woorden: „Want mitsdien zij, zowel als de volwassenen in het verbond Gods en Zijne gemeente begrepen zijn, en dat hun door Christus' bloed de verlossing der zonden, en den Heiligen Geest, die het geloof werkt, niet minder dan aan de volwassenen toegezegd wordt". "Gods verbond en belofte dus vormen den grond van den kinderdoop." (..) "Daarmede staan wij op een objectieven grondslag, en daarop staan wij veilig; wij wenschen dien dan ook voor geen subjectieven grond te ruilen; (...) De Catechismus spreekt ons van Gods verbond, waarin de kinderkens begrepen zijn, als grond voor hun doop. Dat is naar de Schrift. Niet alleen spreekt de Heere in Genesis 17:7 van een oprichten van het verbond „tusschen Mij en tusschen u", maar ook „tusschen uw zaad na u".

"Wij en onze kinderkens zijn in het Verbond en in de gemeente begrepen; krachtens dat Verbond hebben wij allen een geschonken recht (Verbonds-gewijs) op de goederen des Verbonds; zijn onze kinderen heilig, gelijk het bonds-volk en zijn zaad heilig was; komt onzen kinderen den doop toe, en toch wij zijn en blijven eeuwig verloren, zoo ons niet een ingang in het verbond geschonken wordt, die dit krachtens geboorte er in begrepen zijn overtreft."

— Ds. G.H. Kersten

[23]

Jongeleen gaf aan, deze woorden uit 1924 in 1935 in herinnering genomen, zich in deze omschrijving geheel te herkennen, maar aan de zijde van Kersten kwam toch geen toenadering. Op grond hiervan concludeerde Jongeleen dat er een verandering moest opgetreden zijn in de Kersten van 1924 en die van 1928 en de jaren daarna.[24] Behalve de gezamenlijke herkenning in de formulering van Kievit van 'tweeërlei kinderen des verbonds' was dit een tweede moment waarin men dicht tot elkaar genaderd was.[5]

Volgens historicus Jan Zwemer in diens publicatie In conflict met de cultuur (1992) werd na 1928 in christelijk-gereformeerde kringen "de theologie van J. Jongeleen toonaangevend" en werd er verschil ervaren tussen de visie van Jongeleen en de bevindelijke richting in de Christelijke Gereformeerde Kerk waarvan hij P.J.M. de Bruin als de belangrijkste vertegenwoordiger aanmerkt. De Bruin heeft de visie van Jongeleen echter nooit bestreden maar verdedigde die tegenover Kersten.[25][26] In het boek Het onwankelbare verbond (2018) wordt vermeld "dat Prof. G. Wisse het ten diepste met ds. G.H. Kersten eens was." Echter toen Kersten teruggreep op een eerder werk van Wisse haastte deze zich om te verklaren dat hij helemaal niet afweek van de christelijk-gereformeerde lijn. In een uitvoerige uiteenzetting die hij beëindigde met de oproep aan Kersten: "Goed begrepen? Ik zeg hetzelfde als docent De Bruin, ds. Jongeleen en de godzalige "oudvaders." Het zou onjuist zijn als uw lezers den indruk kregen dat in onze kerk hier een pelagiaanse trek zou ingeslopen zijn." Op het persoonlijke vlak had Kersten waardering voor De Bruin en Wisse maar hun visies op het genadeverbond liepen dus wel uiteen.[27]

Volgens de Apeldoornse hoogleraar Willem van 't Spijker (1926-2021) gebruikte Kersten de discussie om zich af te zetten tegen de Christelijke Gereformeerde Kerk om vervolgens zijn eigen kerkverband te profileren. Volgens Golverdingen was het de vrees dat de visie van de drie-verbonden bij verkeerd gebruik zou uitlopen in een "on-Bijbels verbondsoptimisme." "Dat betekende verlies van de aandacht voor het werk van de Heilige Geest in het hart van zondaren en daarmede van de Schriftuurlijk-bevindelijke prediking. Bij verkeerd gebruik valt immers alle nadruk op de belofte in de doop gegeven en op mijn gelovig aannemen daarvan. Geloof en bekering worden dan voorwaarden die de mens moet vervullen. De prediking wordt uitgehold tot geloof-prediking. Het genadeverbond gaat dan op een werkverbond lijken. De mens moet geloven voordat Gods beloften worden vervuld." Golverdingen was van mening dat Jongeleen (de schrijver van het lesboek) een Schriftuurlijk-bevindelijke prediking bracht. "We weten ook van hem dat hij niet afwijzend stond tegen de gedachte dat zijn kerkverband zou samengaan met de Gereformeerde Gemeenten."[28] Toen de CGK later volgens velen toch het gevreesde spoor op ging was het de theoloog Cornelis Steenblok (1894-1966) die van mening was, "dat dit het gevolg was van de opvattingen van Van der Schuit."[29] Van der Zwaag meende dat het de vrees van Kersten is geweest voor het opkomende Barthianisme.[18] Historicus C.M. van Driel wees op de eerder ontstane moeilijke verhoudingen over het wel of niet steun verlenen aan de SGP (opgericht in 1918) en de zelfbewuste houding van de Christelijke Gereformeerde Kerk[27] Jongeleen was actief voor de ARP. Andere (bevindelijke) christelijk-gereformeerde predikanten gaven tenminste gedoogsteun aan de ARP zoals met L.H. van der Meiden, P. de Groot, G. Wisse en P.J.M. de Bruin destijds het geval was.

Niet iedereen kon in de gerezen discussie een onoverkomelijk verschil zien. De kramp werd veroorzaakt uit vrees voor het remonstrantisme, een leer die door de Synode van Dordrecht was veroordeeld, maar voortdurend de kop bleef opsteken. De Schotse predikant Hugh Kennedy (1698-1764) schreef in zijn voorrede op het boek van Thomas Boston (1676-1732) over het genadeverbond: "Wel is waar, dat vele rechtzinnige theologen zich in deze zaak anders uitdrukken, onderscheid makende tussen het verbond der verlossing en het verbond der genade, hetwelk als het volgens de Schriftuur [Bijbel] uitgelegd wordt, met hetzelfde oogmerk volkomen overeenkomt."[30] Hieruit bleek dat enige pluriformiteit op dit onderwerp mogelijk was. Binnen oudgereformeerde kringen waren diverse vertegenwoordigers die van theologische scherpslijperij niets wilden weten. Ook christelijk-gereformeerden zagen het niet als een onoverkomelijk verschil al wilde men eigen accenten niet veronachtzamen.[31] Klaas Bokma, [voormalig] hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad ging na een tijdelijk verblijf in de Gereformeerde Gemeenten weer terug naar de Christelijke Gereformeerde Kerk. Hij verklaarde hierover het volgende: "Goedbeschouwd zijn mijn christelijk-gereformeerde wortels altijd een rol blijven spelen. In de Gereformeerde Gemeenten ben ik altijd een Kokkiaan gebleven." "Twee- en drieverbonders moeten in één kerk kunnen samenleven. Bij de oudvaders komen ze ook allebei voor. Je kunt met beide opvattingen de verkeerde kant uitgaan. Vanouds wordt in de Christelijke Gereformeerde Kerken de gemeente gezien als een verbondsgemeente. Maar wedergeboorte en bekering dienen duidelijk gepreekt te worden, met separatie en een Schriftuurlijk-bevindelijk evenwicht.”[32] Ouderling J. M. A. Diepeveen van de Gereformeerde Gemeente uit Enter dacht met warme gevoelens aan zijn christelijk-gereformeerde achtergrond in Veenendaal. (...) En ook over de prediking van Reinier Kok (1890-1982) en over diens opvolger Johannes Keuning (1915-1988) „Ik ben een echte kokkiaan, geen kwaad woord over ds. Kok, want hij heeft veel voor mij betekend. Zijn prediking is voor mij het middel tot bekering geweest. Onvergetelijk waren zijn preken waarin hij uitdreef naar Christus, waarin hij het verbond der genade aan de harten van de hoorders legde. Zijn catechisatielessen herinner ik mij als lange monologen, maar hij spoorde als een echte herder aan achter de kudde: „Zoek de Heere en leef.”[33]

Jan Hendrik Velema (1917-2007) sprak uit dat bij het "vernieuwde zicht op verbond en doop" "een verschuiving in de prediking teweeg is gebracht, die ook weer tot een bepaalde eenzijdigheid kan leiden, namelijk als men een grond gaat maken van de belofte. Maar het misbruik heft het gebruik niet op."[34] De Gereformeerde Gemeenten zien bij monde van ds. Aart Moerkerken (1947-2024) in de praktijk een gevaar. "De uiterste consequentie van een verbondsopvatting, die elke gedoopte in het verbond acht te zijn [is dat] het zaligmakend geloof bij elk [wordt] verondersteld. Elk wordt aangesproken op hetgeen hij in de doopbelofte ontvangen heeft. De vraag "Hoe kom ik met God verzoend?" heeft in de prediking geen betekenis meer."[35] Tot de laatst genoemde visie kwamen de gereformeerd vrijgemaakten onder leiding van Schilder (1890-1952) en de hervormd-gereformeerde Jan Gerrit Woelderink (1886-1956). Hun houding was weer te verklaren als reactie op het subjectivisme en de lijdelijkheid voor zover zij die naar hun mening in de gereformeerde gezindte waarnamen. Ook speelden persoonlijke en pastorale motieven hierbij een bepaalde rol.[36]

De grote fout is de verwarring tussen toezegging en toepassing van de verbondsbelofte. De gehele gemeente bestaat uit bondelingen en daarom moeten deze als „geroepen heiligen” beschouwd en aangesproken worden. Dat zij het niet allen zijn en niet allen zalig worden, ontkent men niet maar men onderstelt toch, dat zij gelovigen zijn. De tweede grote fout is de weg, die voorgesteld wordt tot toe-eigening des heils. De bondeling moet beginnen met geloven, dat hij een bondeling, dus een gelovige, dus een bezitter van de vergeving der zonde is en dat hij dus in daadwerkelijk bezit heeft, wat in den Doop als belofte verzegeld wordt. Hier wordt de orde des heils geheel omgekeerd. Dit verbondsmethodisme wijst een weg aan, die niet overeenkomt met de oude Gereformeerde leer, zo min als met de Schrift.

— Ds. P.J.M. de Bruin

Volgens Golverdingen "zou het vandaag ondenkbaar zijn, dat een Particuliere Synode een besluit neemt over een onderwerp, dat niet via de kerkenraad en de classis op de agenda is gekomen. Maar kennelijk liet het gemoedelijke klimaat van het gezelschap, waaruit zo veel gemeenten ontstonden, zich nog gelden. Het feit markeerde het begin van een nieuwe ontwikkeling in de Gereformeerde Gemeenten. Voor het eerst was er sprake van een bewuste dogmatische bezinning door een kerkelijke vergadering. Voor die tijd kwam dat niet aan de orde. Men had immers de oude schrijvers. Daar had men thuis altijd bij geleefd. Hoe je over een bepaald dogmatisch onderwerp dacht, liet de mensen niet onverschillig, maar het ging toch vooral om het werk van de Heilige Geest in de harten. De interesse voor bezinning op de leer was niet zo groot. In feite was er sprake van een zekere dogmatische onbelijndheid."[28] Golverdingen meende dat Kersten ruimte wilde geven aan een drie-verbondsopvatting als het aspect van de verbondsbeleving in de weg van wedergeboorte niet achterwege zou blijven. Die ruimte was er immers ook voor Hendrik Albertus Minderman (1856-1933) en De Blois. Kersten sprak in huiselijke kring op vriendschappelijke toon over De Blois als "de drieverbonden-man" met als toevoeging "hij schept nooit moeilijkheden". Kersten had volgens Golverdingen het inzicht dat dogmatische verschillen niet hoeven te leiden tot een praktisch verschil in geestelijk leven.[6] De Blios conformeerde zich aan de leerstellingen die vastgesteld zijn door de synode van de Gereformeerde Gemeenten in 1931.[37] Evenals Golverdingen sprak ook Johann Cornelius van Ravenswaaij (1918-2002) later relativerend over deze kwestie die toch voor een belangrijk deel zorgde voor de plotselinge verwijdering tussen de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Gereformeerde Gemeenten aan het einde van de jaren twintig: "Van der Schuit liet ons zien dat sommige oudvaders twee verbonden leerden en anderen drie. De schriftjes met aantekeningen heb ik nog op zolder liggen. In de leer van de drie verbonden schuilt het gevaar dat men het genadeverbond gaat drijven. Dan wordt het een verkapt werkverbond, waarin de mens wordt aangezet toch maar zijn best te doen. Dan zal het wel meevallen. Tegen zulke uitwassen moeten we waarschuwen, maar elkaar niet te snel om een dogmatisch standpunt veroordelen. Als het leven der genade er is, komen Gods kinderen zelfs uit verre landen en dan smelten hun harten ineen."[38] Voor zover de contacten tussen de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Gereformeerde Gemeenten ter sprake komen zetten de meeste schrijvers in bij de polemiek in 1928 en de periode daarna. Relatief weinig aandacht wordt besteed aan de voorgeschiedenis van de contacten tussen de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Gereformeerde Gemeenten. Van Driel doet dit in zijn publicatie Van Consolidatie en crisis, de Christelijke Gereformeerde Kerk tussen 1918-1945 wel.[27] Ook Van 't Spijker wijdt in Een eeuw christelijk-gereformeerd enige aandacht aan de contacten, pagina 73-80.[39] Minder objectief is, naar het oordeel van Golverdingen, de weergave van J.J. Grandia 'Ds. G.H. Kersten als polemicus', in: H. Florijn, J. Mastenbroek (red), Gerrit Hendrik Kersten. Grenswachter en gids van de Gereformeerde Gemeenten, pagina 97-119. "Hier is sprake van een overbelichting van de positie van G.H. Kersten, terwijl de posities van Jongeleen en Van der Schuit onderbelicht blijven."[6] A. van den Os (1992) merkt op "dat de polemiek tussen beide kerkverbanden [aan de andere kant] tot nu toe sterk is onderschat." "Standaardwerken die in grote lijnen de Nederlandse kerkgeschiedenis van de twintigste eeuw beschrijven zwijgen er over. Een confrontatie van elf jaar verdient meer dan een omschrijving in een enkele zin of luttele pagina's."[5]

Studenten J.G. van Minnen, H. Visser Mzn, W. Ruiter en E. du Marchie van Voorthuysen. Daarachter Prof. J.J. Van der Schuit

Aansluiting Christelijke Gereformeerde Kerk (1930)

[bewerken | brontekst bewerken]

Op 5 maart 1930 meldde Van Minnen zich bij de kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde Kerk van Vlaardingen en gaf aan lid te willen worden van de gemeente. De reden dat hij wilde overkomen verwoordde hij: "dat hij niet om ontzaggelijke redenen die formatie verlaat, doch in hoofdzaak om de beschouwing van het genadeverbond die van bovenaf met dwang wordt opgelegd." Ook werd naar zijn mening in dit kerkverband weinig naar de kerkorde geleefd. Met Kersten is hij hierover in conflict geraakt.[2][40] In september 1930 deed hij zijn intrede aan de Theologische School in Apeldoorn en werd naar zijn eigen zeggen theologisch gevormd door de docenten Pieter Johannes Marie de Bruin (1868-1946) en Gerard Wisse (1873-1957). Van Minnen kreeg een gewaardeerde positie binnen de CGK, gezien de vele beroepen die hij kreeg. Op dinsdag 19 oktober 1937 werd hij bevestigd in Huizen. In 1945 nam hij een beroep aan naar Delft, in 1948 keerde hij terug naar Huizen.[41][2]

Van Minnen werkte mee aan diverse scheurkalenders en tijdschriften waaronder De Kleine Gids, een tijdschrift dat werd opgericht in 1948 en begon met 2000 abonnees. In 1952 verscheen van zijn hand Onder 't Licht van Gods Lamp, een verzameling uitgesproken Schriftoverdenkingen voor de NCRV.

Ontwikkelingen na de Tweede Wereldoorlog (1947-1953)

[bewerken | brontekst bewerken]

Stromingen

De Christelijke Gereformeerde Kerken hebben altijd een zekere verscheidenheid gekend. Velema zei daarover: "verschillende stromingen de Christelijke Gereformeerde kerk altijd al hebben gekenmerkt. Die werden ook in de jaren dertig al waargenomen. Toen ik nog in Apeldoorn studeerde, zaten twee jaar boven mij de studenten E. du Marchie van Voorthuysen, J.G. van Minnen en H. Visser Mzn. — die later allen uit onze kerken zijn gegaan. In hetzelfde jaar als ik zaten J.C. Maris, W. Ruiter en J.M. Visser. Wij voelden toen al wel aan dat zij niet op dezelfde lijn zaten."[42] Deze stromingen hadden echter tot dusver nooit tot ingrijpende problemen geleid. Van Driel trekt een scheidslijn bij de proclamatie van Velema in 1947: "Het is nu tijd om de schuilkelder uit te gaan en de christelijke gereformeerde uniform aan te trekken en in grote bescheidenheid te zeggen: Dit is christelijk-gereformeerd." Dit schreef ds. J.H. Velema in zijn boekje Wat is christelijk gereformeerd (1947). Bescheiden of niet, nog datzelfde jaar kiest de generale synode van 1947 ervoor de luiken naar andere kerkverbanden en naar de wereld meer open te doen. De interessesfeer verbreedt zich. De Chr. Geref. Kerk gaat een nieuwe fase in. De behoudende broeders krijgen dan steeds sterker het gevoel dat de oude waarheid in het gedrang raakt."[27]

In 1947 werd door de synode een deputaatschap ingesteld tot eenheid onder de gereformeerde belijders. Samensprekingen vonden plaats met de vrijgemaakten en synodaal gereformeerden.[39] Na de Tweede Wereldoorlog voltrok zich in prediking, liturgie en levensopenbaring een verandering in stroomversnelling. Een kring van geestverwanten bestaande uit de predikanten Maarten Baan te Dordrecht (1905–1973), Nicolaas de Jong te Middelharnis/Katwijk (1899–1980), Hendrik van Leeuwen te Tholen/Delft (1906–1988), Jacob Gerardus van Minnen te Delft/Huizen (1900-1971), Cornelis Smits (1898-1994) te Driebergen/Sliedrecht (1898–1994) begonnen in deze periode overleg te plegen om zo mogelijk een dam op te werpen tegen de naar hun mening verontrustende ontwikkelingen binnen de kerken.

1. Prediking en verbondsobjectivering

Christusprediking en vooral geen Christenprediking doet veel opgeld. Wees voorzichtig met die holle leuzen. Want wat is Christus zonder Zijn Christenen? Een Hoofd zonder lichaam! En wat zijn Christenen zonder Christus? Een lichaam zonder Hoofd! En daar juist ligt 't gevaar; de verarming, de verobjectivering in de prediking. Als men, jawel, de Christus predikt en Zijn noodzakelijkheid, algenoegzaamheid en dierbaarheid — maar gemist wordt hoe Christus door het Woord en de Heilige Geest in het hart van een zondaar functioneert.

— Ds. J.G. van Minnen

Uit reactie op lijdelijkheid, subjectivisme, en valse mystiek zou men doorgeschoten zijn in verbondsobjectivering. Dit zou zich onder meer uiten door een avondmaalspraktijk van een stelselmatig dwingen om na belijdenis ten avondmaal te komen. "Onze kerk heeft te waken voor het stelselmatig aankweken van avondmaalsgangers, voortvloeiend uit een ideaal-nemend-belijdenis doen."[43]

Wij zijn tegen verbondsonderschatting en -overschatting en staan een zuivere verbondsprediking voor naar Schrift en Belijdenis. Wee echter als we almeer vergeten de nadruk te leggen op de verbondsbeleving in de weg van wedergeboorte en dagelijkse bekering door Woord en Geest.

— Ds. J.G. van Minnen

Met het objectiveren der geestelijke dingen gaat de kerk de nacht tegemoet.

— Ds. J.G. van Minnen

2. Verwaarlozen van de kerkelijke tucht gepaard met toenemende wereldgelijkvormigheid alsmede de samensprekingen met de Gereformeerde Kerken in Nederland (nu PKN) en de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt:

"Onze jeugd en kerk wordt gedreven in neogereformeerde sfeer" (aldus Van Minnen). De Christelijke Gereformeerde Kerk had zich in 1892 bewust afzijdig gehouden van Gereformeerde Kerken vanwege de leer van de veronderstelde wedergeboorte. Hoewel deze leer nooit de officiële leer geworden is van de Gereformeerde Kerken, maar een zeker compromis gesloten werd in 1905, constateerden de bezwaarden dat de doorwerking van deze theorie in de praktijk van het kerkelijke leven wel aanwezig was binnen dit kerkverband. Schilder, de grondlegger van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, had de Christelijke Gereformeerde Kerk altijd bestreden en bestaansrecht ontzegt. Men had in deze kerken evengoed een orthodoxe belijdenis, maar zij kenden een andere gemeentebeschouwing. Noties die eigen zijn aan de Schriftuurlijk-bevindelijke prediking zouden in deze kerken nauwelijks aan de orde komen. Het thema van de wereldgelijkvormigheid moest volgens Van Minnen "niet als het hoofdthema worden gezien maar als gevolg van ombuiging van de leer. Op afbuiging van de leer volgt ombuiging in levensethiek."

3. Zoeken naar nieuwe vormen voor ons kerkelijk leven

Namelijk door aanpassen van de liturgie vanuit een meer optimistische gemeentebeschouwing; aanpassen van de belijdenisvragen voor nauwer contact tussen belijdenis doen en deelname aan het Heilig Avondmaal; en nieuwe vormen van jeugdwerk waarin naar men vond tekort gedaan werd aan de taak, de betekenis en de leer van de kerk.

De reactie van de kerken: De kanselboodschap van 1953

[bewerken | brontekst bewerken]

De classis Dordrecht bij monde van de Dordtse predikant Baan legde op de synode van 1953 een indringend rapport op tafel waarin de zorgen over het kerkelijke leven [nogmaals] werden geuit en vroeg daarbij om dringende maatregelen:

"Dat ten aanzien van de prediking bij een voorwerpelijke behandeling van de stof de inhoudelijke inslag te veel werd gemist. Waarschuwingen voor dood en eeuwigheid, het wijzen op de noodzakelijkheid van wedergeboorte, inlijving in Christus door het geloof, het bevindelijke leven van Gods kinderen worden weinig meer gehoord. In plaats daarvan treft men aan gezwollen moderne taal, waarin de warmte van de Heilige Geest niet gevoeld wordt."

Wisse gaf de christelijk-gereformeerden de waarschuwing mee: "de veronderstelde wedergeboorte de voordeur der kerk te hebben uitgeworpen, maar bezig zijn haar door de achterdeur weer binnen te halen." Op zijn initiatief liet de synode een kanselboodschap uitgaan[44] Wisse was verheugd over de afloop van de synode en benadrukte dat men de bezwaren niet had willen ontkennen maar feitelijk willen onderstrepen:

De Generale Synode, diep onder de indruk van de ernst der huidige geestelijke situatie in onze Kerken en verontrust over de hier en daar zich voordoende verschijnselen van inzinking, vervlakking, en zelfs van tegenstand somtijds ten opzichte van de praktijk der godzaligheid, voelt zich geroepen tot de Kerken een getuigeniswoord in alle liefde en vermaan te doen uitgaan. Het modern-religieuze "klimaat" in heel de wereld kenmerkt zich thans door een almeer loslaten van het verleden, en van het historisch gewordene, gepaard gaande met nog wel een overnemen van de religieuze symbolen, maar om inmiddels haar inhoud te vervagen of los te laten. In dit klimaat (in het algemeen geestelijk wereldproces) komen ook onze Kerken min of meer te staan. Dit roept op tot diep ernstige bezinning. Temeer daar wij helaas ook onder ons verschijnselen constateren, die ons met grote zorg vervullen. Onder welk wij als voorbeeld noemen een soms waar te nemen verslapping van de ernst in de behandeling der ons toe betrouwde zielen. Waarom wij allen allereerst oproepen om óp ónder de kansel, en in al de ambtelijke arbeid diep doordrongen te zijn van het tijdelijk en eeuwig wel en wee, zowel der bekeerden als onbekeerden, opdat toch vooral het onderscheidend, ontdekkend, onderwerpelijk en bevindelijk element in prediking, catechisatie, huisbezoek etc. krachtig aanwezig zij. Om te beginnen worde daarbij uitgegaan, gelijk bijv. ook in het Doopformulier geschiedt, van ons van nature midden in de dood liggen in een gebroken werkverbond, om alzo de noodzakelijkheid en rijke inhoud van het Genadeverbond te leren verstaan. Zo blijft zalig worden een wonder, en wordt de noodzakelijkheid der wedergeboorte door de Heilige Geest niet uit het oog verloren. Op deze wijze zal men ook bewaard blijven voor een oppervlakkigheid, die maar al te gemakkelijk leidt tot wereldgelijkvormigheid, welke vooral hierin bestaat, dat men heden ten dage almeer vraagt: hoever kunnen wij gaan in het uitleven van onszelf, in plaats van: hoe dicht moeten wij wel bij de Heere blijven?

— Generale Synode Christelijke Gereformeerde Kerken 1953

Doorgaande ontwikkelingen (1953-1962)

[bewerken | brontekst bewerken]

De kentering die nodig was om de geslagen breuk te helen bleef echter uit. Het vrijgeven in 1962 van de NBG-Vertaling van 1951 gaf nieuwe onrust.[45] In de daaropvolgende periode begonnen ook vragen ten aanzien van het Schriftgezag een rol te spelen, toen Berend Jakob Oosterhoff (1915-1996) relativerende theologische inzichten aangaande de eerste hoofdstukken van de Bijbel en de Brieven van Paulus begon te uiten.[46][47] Verschillende predikanten zoals Gerrit Arie Zijderveld (1910-1992), Eetze Venema (1922-2003), Pieter van der Bijl (1910-1995), en Van Ravenswaaij zochten hun toevlucht tot de Gereformeerde Gemeenten, soms met gemeente en al. In 1960 sloot de predikant Willem Baaij (1893-1961) zich met zijn gemeente in Doorn aan bij de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Andersom sloten zich tijdens en na deze periode ook weer gemeenten en voorgangers uit bevindelijk-gereformeerde richting zich bij de Christelijke Gereformeerde Kerken aan, waaronder Kok in 1956 met de gemeenten Veenendaal, Westzaan en Mijdrecht, alsmede de gemeenten Sliedrecht (1962) met de predikant J. Overduin (1881-1957) en Rotterdam-Kralingen (1980) met de predikant Pieter Overduin (1915-1995). Al deze gemeenten hadden kort of langere tijd een zelfstandig bestaan geleid, maar een achtergrond binnen het kerkverband van de Gereformeerde Gemeenten.

Het kerkverband

[bewerken | brontekst bewerken]

Kornelis Boersma (1927-2017) schreef op 14 juli 1989 in De Wekker, een artikel dat luidde: 'Gelooft de karikaturen niet!' n.a.v. het boek De Jacobsladder door Maarten 't Hart. “De schrijver voert ergens in het boek ds. Van Minnen aan en nog wel in Delft. Maar hij geeft er wel een karikatuur aan. De ouderen onder ons hebben nog wel herinnering aan ds. J.G. van Minnen, ik persoonlijk ook wel. Ongelukkigerwijze heeft hij in 1952 onze kerken verlaten. (...) Maar oudgereformeerd is hij nooit geworden! Hij zou daar ook niet in gepast hebben! Het verhaal over de vreemde klederdracht klopt ook niet. Het verhaal van de urenlange dienst is een karikatuur, maar ook de inhoud van de preek. Om u een indruk te geven van hoe ds. Van Minnen dan wél preekte, geef ik een eigen jeugdherinnering. Ik hoor hem nog uit de Schrift spreken. Er bestaan overbekende uitdrukkingen, die mensen, jonge mensen, kunnen doen schrikken en ze afhouden van het toegaan tot de troon van Gods genade. Van Minnen was en bleef ruim in de prediking van Gods beloften. In zijn hart bleef hij christelijk-gereformeerd."[48]

Ging Everard du Marchie van Voorthuysen (1901-1986) in 1952 met zijn gemeente in Leersum over naar de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland.[49] Zijn collega Van Minnen stichtte in Huizen een Christelijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Diens stap werd stevig bekritiseerd maar ook openlijk betreurd door Van der Schuit.[50] De gemeenten rondom Van Minnen wilden christelijk-gereformeerd blijven op de wijze zoals het kerkgenootschap oorspronkelijk was, "naar de praktijk en de prediking van hen die ons daarin zijn voorgegaan, zoals wijlen ds. J. Schotel (1825-1914), ds. H.M. van der Vegt (1831-1915), A. van der Heijden (1865-1927) en meerderen."[51]

Op 26 januari 1953 werd een nieuw kerkverband gevormd na overeenstemming over de volgende punten: 1. De grondslag: De Heilige Schrift (vervat in de Drie Formulieren van Enigheid); 2. De kerkorde: De Dordtse Kerkorde (behalve datgene wat in onbruik geraakt is); 3. De leer der twee en der drie verbonden: Men zal zich hoeden voor uitwassen. Men zal elkaar niet stipt voorschrijven wat men moet voorstaan, mits men zich houdt aan de gedachte (wat de Schrift betreffende deze dingen leert) dat in het genadeverbond het vredeverbond wordt gerealiseerd’; 4. De Heilige doop: Het standpunt, dat de Heidelbergse Catechismus inzake dit sacrament inneemt (zie zondag 26, 27); 5. Het Heilig avondmaal: In de prediking zal ten volle benadrukt worden het onderscheid tussen het goddelijke recht en het kerkelijke recht; 6. Belijdenis des geloofs: Men zal de nadruk leggen op de ernst van deze dingen, opdat - zo mogelijk - voorkomen zal worden, dat kwade praktijken ingang vinden; 7. De tucht: Om wereldgelijkvormigheid dat tegen Gods Woord ingaat te weren met verstand en teerheid de tucht handhaven; 8. De naam van het kerkverband: Christelijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland.

Behalve in Huizen werden ook in andere plaatsen enkele gemeenten gevormd die zich bij Van Minnen aansloten, te weten Bussum (1952), Drachten (1954), Delft (1954) en Twijzelerheide (1957). Verder sloten zich nog enkele vrije gemeenten aan. Dit gebeurde in Hoofddorp (1954), Vlaardingen (1954) en Zwolle (1955). Binnen het kerkverband functioneerden behalve Van Minnen ook de predikanten Gerard Salomons (1890–1975), Gerrit Jan van Vliet (1880–1954) en Jan Blankespoor (1906-1973).[1][52]

Gerard Salomons (1890-1975), Gerrit Jan Van Vliet (1885-1954) en Jan Blankespoor (1906-1973)

[bewerken | brontekst bewerken]

Gerard Salomons (Baarn, 18 April 1890–Terneuzen, 24 februari 1975) behoorde in de periode 1915-1939 tot de kring van meest toonaangevende predikanten binnen de CGK. Tijdens het interbellum verschenen regelmatig publicaties van hem in De Wekker over allerlei uiteenlopende onderwerpen. Buiten het kerkverband was hij actief voor de SGP. Voor zowel een benoeming in het hoofdbestuur van deze partij als voor het hoogleraarschap in Apeldoorn (vacature Lengkeek) in 1932 bedankte hij.[53] Op 31 oktober 1915 werd Salomons door zijn docent Adam van der Heijden (1865-1927) als predikant bevestigd in Bussum. Hierna was hij predikant in Amersfoort (1923-1929), 's-Gravenzande (1929-1932) en Amsterdam-West (1932-1939). In 1939 legde Salomons op eigen initiatief zijn ambt binnen de CGK neer. [54][55] Begin 1952 werd hem door enkele personen gevraagd de kerkdiensten van de Vrije Gereformeerde Gemeente van Arnhem te leiden. De gemeente in Arnhem was ontstaan naar aanleiding van de schorsing van Reinier Kok (1890-1982) als predikant van de Gereformeerde Gemeenten[18] en men wilde aansluiting zoeken bij het kerkverband van de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland.[56] De oudgereformeerde predikant Johannes van der Poel (1909-1981) zou Salomons graag hebben zien komen als voorganger in dit kerkverband.[54] Zover kwam het echter niet. Salomons gaf zelf de volgende verklaring over de gang van zaken: "Nadat ik de verschillende voorgangers dier kerk beluisterd had, kwam ik tot de conclusie dat ik mij nooit thuis zou gevoelen op hun eilandje. Ik brak dan ook volkomen met die groep [in Arnhem] om aansluiting bij opgemelde kerken te zoeken. Dominee van der Poel vond dat heel jammer, al wilde hij c.s. die groep [uit Arnhem] ook niet meer aanvaarden."[54] De Vrije Gereformeerde Gemeente van Arnhem keerde terug naar het kerkverband van de Gereformeerde Gemeenten, terwijl voor Salomons een beroep kwam uit zijn vroegere standplaats Bussum. Salomons: "Ik stond toen weer buiten alle kerkverband, maar bezwaarde christelijk-gereformeerden uit Bussum nodigden mij uit, zonder dat ik direct of indirect om gevraagd had, bij hen voor te gaan, en u weet dat ik toen op raad van ds. Van Minnen, na instituering van opgemelde groep weer in het ambt ben gekomen."[54] Deze herbevestiging lag gevoelig omdat Salomons na een echtscheiding in 1940 was hertrouwd.[57] Een zodanig iemand kon aldus dus de synode van de Amerikaanse zusterkerk "geen lid, laat staan ambtsdrager of predikant [meer] worden."[58][59] Van Minnen dacht hier anders over en bevestigde hem op 9 september 1952 opnieuw in het ambt.[54] In mei 1954 werd Salomons predikant in Hoofddorp. Na zijn emeritaat in het najaar van 1961 vestigde hij zich in Terneuzen. Als zodanig preekte hij tot zijn overlijden op 24 februari 1975 nog regelmatig in Delft.

Gerrit Jan van Vliet (Vlaardingen, 7 december 1885-Vlaardingen, 4 maart 1954) was ouderling in de Christelijke Gereformeerde Kerk in zijn geboorteplaats, maar begon rond 1930 met het beleggen van samenkomsten in een lokaal aan de Dijksteeg. Deze diensten leidde tot instituering van een gemeente op 3 maart 1933. Frans Mallan (1925-2010) schreef op 23 juni 2005 in De Wachter Sions: "Deze dominee Van Vliet heb ik in mijn jonge jaren ook nog meegemaakt op een begrafenis die door hem geleid werd. Dit geschiedde geheel in onze lijn."[60] Na een kortstondige ziekte (tuberculose) overleed Van Vliet op 4 maart 1954. Zijn begrafenis werd geleid door Salomons die sprak naar aanleiding van Hebreeën 13: 7. Op de begraafplaats sprak Van Minnen naar aanleiding van Psalm 43: 4.

Jan Blankespoor (1906-1973) verkreeg als godsdienstonderwijzer preekbevoegdheid in de Nederlandse Hervormde Kerk. In 1953 scheidde een groep zich van de hervormd-gereformeerde evangelisatie in Zwolle af en zocht toenadering tot Van Minnen. Op 2 september 1953 werd Blankespoor door Van Minnen in het ambt van predikant bevestigd van een even daarvoor geïnstitueerde Christelijke Gereformeerde Gemeente in Nederland in Zwolle. Kerkelijk was Blankespoor niet beginselvast. Mede hierdoor stond hij na enige jaren weer buiten het kerkverband.[61]

Hessel Groen (1917-1957) en Klaas van Twillert (1919-2011)

[bewerken | brontekst bewerken]

Hessel Groen (Bunschoten, 25 juli 1917-Drachten 21 januari 1957) werd binnen het kerkverband opgeleid tot predikant. Hij was een zoon van de Rotterdamse predikant Klaas Groen (1883-1943). Van Minnen bevestigde Groen op 7 juni 1955 in Drachten met een preek uit Ezechiël 2: 4b "Ik zend u tot hen, en gij tot hen zult zeggen: Zo zegt de Heere HEERE!" Na enige tijd werd een gemeente geïnstitueerd in Twijzelerheide. Groen heeft de Friese gemeenten niet lang kunnen dienen. Hij overleed op 39-jarige leeftijd.[62]

Op 16 september 1958 werd Klaas Van Twillert (Eemdijk, 23 september 1919-Nijkerk, 15 oktober 2011) afkomstig uit de CGK van Eemdijk toegelaten als predikant. In de Friese gemeenten rezen bezwaren tegen diens prediking. Van Twillert nam een beroep aan naar Vlaardingen en werd op 11 december 1958 door Van Minnen bevestigd.

In 1961 werd Van Twillert beroepen uit een tweetal met de hervormd-gereformeerde godsdienstonderwijzer Jacob Verboom (1905-1970) uit Kollum[63] door de gemeente van Rotterdam-Zuid. Visser Mzn. bevestigde hem in deze gemeente. Als predikant in Rotterdam-Zuid maakte Van Twillert een opmerkelijke switch: na een afzetting als predikant wegens gerezen bezwaren tegen zijn prediking, ging hij over tot de Pinksterbeweging, verwierp de kinderdoop en sprak in tongentaal. Hij liet zich onder meer inspireren door de Amerikaanse evangelist en gebedsgenezer Thomas Lee Osborn (1923-2013)[64] Binnen de pinksterbeweging werd Van Twillert een gewaardeerde spreker. Aan het eind van zijn leven gaf hij een levensgeschiedenis uit: Spelende voor Gods aangezicht (2008).

Kerkgebouw Delft

Verdere verloop van het kerkverband en contacten

[bewerken | brontekst bewerken]

Cornelis Smits (1898-1994), Nicolaas de Jong (1899-1980) en Frans Bakker (1919-1965)

[bewerken | brontekst bewerken]

In de zomer van 1960 zocht Smits, destijds predikant van de CGK in Sliedrecht, contact met Van Minnen en naar aanleiding hiervan werden diverse gesprekken gevoerd evenals met de predikanten De Jong en Bakker. Smits had onvrede met de situatie in de CGK, ondanks de verschenen kanselboodschap van 1953 en preekte op talloze plaatsen buiten het kerkverband. Hij was bereid om gemeenten te stichten. "Bij een eventuele uittreding zou echter ds. de Jong zeker betrokken moeten zijn", aldus Smits, "gezien de waardering voor deze predikant onder degenen die nog in de Christelijke Gereformeerde Kerken aan de waarheid willen vasthouden erg groot is."[52] Bakker bleef liever christelijk-gereformeerd dan over te stappen naar de Gereformeerde Gemeenten. Hij was [volgens ds. G. Salomons] een uitgesproken drie-verbonder.

Het is waar dat zelfs in kringen en in kerken die zo dicht bij elkander moeten staan groot wantrouwen en verdeeldheid heerst. Hier in Terneuzen is een grote gemeente van de richting Dr. Steenblok en een kleinere van de z.g. synodale Gereformeerde Gemeenten. In Woord en geschrift bestrijden ze elkander zo hevig en met zoveel hartstocht, dat de eene kerk van de andere zegt dat ze een dwaalleer aanhangt en zelfs de zaligmakende genade aantast. Ze zijn heel blij, dat ze gescheurd zijn, ze spreken van verkapte drieverbonders, n.l. dat zijn de synodalen andersom verwijten ze elkander ziekelijkheid en doordrijverij. Van hoe andere gezindheid was toch wijlen ds. [F.] Bakker. Alhoewel oorspronkelijk van de Gereformeerde Gemeenten, die nu onlangs hebben uitgesproken, dat vereniging met de Christelijke Gereformeerde Kerk niet kan, omdat die kerk de drieverbondenleer aanvaard was ds. Bakker een uitgesproken drie-verbonder en daarom bleef hij liever Christelijk-Gereformeerd dan ooit naar de Gereformeerde Gemeenten over te gaan. In onze veelvuldige gesprekken was hij het met ons gematigd twee-verbonder zijn niet eens en toch bleven wij... vrinden.

— Ds. G. Salomons

[54]

Predikantenvergadering bezwaarde christelijk-gereformeerde predikanten (1960)

[bewerken | brontekst bewerken]

De vier predikanten betreurden dat er "gemeenten verloren gingen voor de oorspronkelijke christelijk-gereformeerde prediking" en "de nood werd gevoeld dat we als bezwaarden allen uiteen vliegen." Op uitnodiging hield Van Minnen op 26 september 1960 tijdens een vergadering van bezwaarde predikanten een pleidooi tot uittreding uit de CGK. Aanwezig waren: N. de Jong (1899-1980), C. Smits (1898-1994), J.G. van Minnen (1900-1971), M.C. Tanis (1929-2024), F. Bakker (1919-1965), D. Slagboom (1926-1997), G. Blom (1905-1992), E. Venema (1922-2003), H. van Leeuwen (1906-1988) en H.C. van der Ent (1918-1997). Echter bleek men niet voor een afscheiding te zijn. Men vroeg zich af of Van Minnen wel had mogen uittreden (moeten de eenheid zien te bewaren). Smits gaf aan "nu in de mist te zitten."[52]

Voorstel van Drachten (1961)

[bewerken | brontekst bewerken]

In oktober 1961 besloot Drachten aansluiting te zoeken bij de Gereformeerde Gemeenten met het voorstel om dit gezamenlijk te doen.[52] De kerkenraden van Delft en Hoofddorp stemden hier niet mee in.

Ds. P. Overduin (1963) en ds. B. Hennephof (1965)

[bewerken | brontekst bewerken]

In 1963 schreef de Rotterdamse predikant Pieter Overduin (1915-1995) van de Gereformeerde Gemeente in Hersteld Verband aan Van Minnen een brief waarin de hoop werd uitgesproken tot samenbundeling van de gemeenten. Diens neef Daniel Christiaan Overduin (1935-1990) kreeg toestemming om in Delft en Hoofddorp voor te gaan. Na enige tijd werden de contacten afgebroken aan de zijde van de Gereformeerde Gemeente in Hersteld Verband. In 1980 nam Overduin het besluit om zich met zijn gemeente alsnog bij de Christelijke Gereformeerde Kerken aan te sluiten, terwijl diens neef predikant werd van een Hervormd Gereformeerde Gemeente in Hilversum.[65] In 1965 was er contact met de Dordtse predikant Berend Hennephof (1896-1970). Van Minnen preekte in diens gemeenten en afgevaardigden uit Delft en Hoofddorp woonden een tweetal classisvergaderingen bij met andere gemeenten in Colijnsplaat en Oud-Beijerland. In 1966 kwamen ook deze contacten tot een einde.[1][52]

Landelijk Comité tot Behoud van de Statenvertaling

[bewerken | brontekst bewerken]

In 1965 trad Van Minnen toe tot het Landelijk Comité tot Behoud van de Statenvertaling. Andere personen die hierbij werden betrokken waren: M. Baan (christelijk-gereformeerd), E. Venema (christelijk-gereformeerd), E. du Marchie van Voorthuysen (oudgereformeerd), J. van Prooijen (oudgereformeerd), A.W. Verhoef (Gereformeerde Gemeenten), C. Steenblok (Gereformeerde Gemeenten in Nederland) en de heren L. van der Sluys (voorganger hervormde evangelisatie Kollum), A. Bergsma (christelijk-gereformeerd) en L.M.P. Scholten (Gereformeerde Gemeenten in Nederland). De stichting begon ook met het uitgeven van een blad genaamd StandVastig.[66]

Oprichting Bewaar het Pand (1966)

[bewerken | brontekst bewerken]

Binnen de CGK werd in 1966 de stichting Bewaar het Pand opgericht, "vanwege het diep verval, dat er tot onze grote droefheid te constateren is op ons kerkelijk terrein, een zucht naar allerlei mogelijke en onmogelijke nieuwigheden. Het loslaten van de gereformeerde beginselen." Hierbij waren betrokken de predikanten Pieter Sneep (1919-1976), Maarten Cornelis Tanis (1929-2024), Gerrit Blom (1905-1992), Hendrik Cornelis van der Ent (1918-1997), Dirk Slagboom (1926-1997), Reinier Kok (1890-1982), Hendrik van Leeuwen (1906-1988) en Maarten Baan (1905-1973). Men wilde een nieuwe scheuring voorkomen en een front vormen om de ontwikkelingen in de CGK positief te beïnvloeden.[67] Van Minnen voelde zich in de kou gezet door vroegere medestanders. Diens kerkverband bleek te zwak om te kunnen voortbestaan.

Stichting Reformatorische Publicatie (1966)

[bewerken | brontekst bewerken]

Als lid van de Raad van Toezicht raakte Van Minnen in 1966 betrokken bij de Stichting Reformatorische Publicatie, die ten doel had de oprichting van een Reformatorisch Dagblad. Het bestuur van de stichting werd samengesteld uit leden van de Nederlandse Hervormde Kerk, Gereformeerde Gemeenten, Christelijke Gereformeerde Kerken, Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland, Gereformeerde Gemeenten in Nederland, Christelijke Gereformeerde Gemeenten, en bestond uit de volgende personen: G. den Boer uit Hoofddorp, voorzitter; W. van der Zwaag, uit Barneveld, 2e voorzitter: L. H. Oosten uit Driebergen, secretaris; J. Veenendaal uit Driebergen, 2e secretaris; D. J. Budding uit Driebergen. penningmeester; drs. P. H. D. van Ree uit Veenendaal, 2e penningmeester; B. J. van der Vlies uit Utrecht, algemeen adjunct; J. H. den Boer uit Putten (Gld.); J. W. Boon uit Vianen; K. Ederveen uit Utrecht; A. Flier uit Ede; D. Gijsbertsen uit Driebergen; C. Lagerweij uit Houten; J. van der Meer uit Hamersveld; R. C. M. Treur uit Driebergen.[68] De Raad van toezicht bestond in november 1968 uit de volgende personen: ds. G. v. d. Breevaart uit Hendrik ido Ambacht; ds. J. Catsburg uit St. Maartensdijk; drs. J. A. Coster uit Lisse; B. Knoop uit Breukelen; ds. J. G. van Minnen uit Delft; ir. F. C. Morree uit Geldermalsen; S. Nieuwenhuis uit Hoofddorp; ir. L. R. T. Oskam uit Dordrecht; C. A. Polderman uit Utrecht; L. Post uit Urk; ds. J. van Prooijen uit Stavenisse.[68]

Een snelle realisatie van de doelstellingen bleek aanvankelijk niet waarschijnlijk omdat veel prominenten uit de gereformeerde gezindte zich afzijdig hielden.[69][70] Initiatiefnemer Louis Harm Oosten (1940-2021) sprak zelfs van "een lakse houding." Bovendien kwam er concurrentie in het blad Koers dat aangaf dezelfde doelstelling na te streven. In maart 1969[69] gingen de Gereformeerde Gemeenten en bloc achter het initiatief uit Driebergen staan en werd Arie Vergunst (1926-1981) tot voorzitter van de Raad van Toezicht gekozen. Er vormde zich een kerkmuren-overstijgende groepsidentiteit die aangeduid werd als de bevindelijk-gereformeerde gemeenschap, onderscheiden van de orthodox of neo-gereformeerde gemeenschap.[69] De bevindelijk gereformeerde gemeenschap die sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog verder was versplinterd, kreeg door het ontstaan van het Reformatorisch Dagblad naar buiten toe één gezicht. In de periode 1950-1965 was het aantal bevindelijk-gereformeerde kerkverbanden en vrije gemeenten tot een hoogtepunt gestegen. Over veel zaken kon men het niet eens worden, maar allen waren één in hun verzet tegen de neo-gereformeerde richting van Abraham Kuyper (1837-1920). Hier was in de periode rond de Tweede Wereldoorlog in de personen van Schilder en Woelderink een front bij gekomen. Deze laatste theologen stonden wat betreft hun verbondsbeschouwing verder van de bevindelijk-gereformeerden af als Kuyper ooit gestaan had.

Venema (1967) en van Ravenswaaij (1969)

[bewerken | brontekst bewerken]

Geen den Boer (1917-1990) werd op 26 november 1967 door Van Minnen tot lerend ouderling in Hoofddorp bevestigd. Datzelfde jaar ging vanuit Delft het verzoek naar ds. Venema en de daar inmiddels gevormde Hersteld Christelijke Gereformeerde Kerk in Zwijndrecht om nader contact. Na meerdere gesprekken nam Zwijndrecht het besluit om zich aan te sluiten bij de Gereformeerde Gemeenten met het argument dat men het kerkverband van de Christelijke Gereformeerde Gemeenten in Nederland te beperkt vond. Hetzelfde deed ook Van Ravenswaaij.[71][52]

Laatste ontwikkelingen (vanaf 1969)

[bewerken | brontekst bewerken]

In 1968 ontstond verwijdering tussen predikant en kerkenraad van Delft hetgeen leidde tot een schorsing en later een afzetting als predikant in februari 1969. De gemeenten van Delft en Hoofddorp bleven na de kwestie voortbestaan als zelfstandige gemeenten. Het kerkverband van de CGGIN bleef dus formeel bestaan tot februari 1969.

In diverse publicaties wordt vermeld dat ds. Van Minnen "tevergeefs een poging deed om opnieuw in de Christelijke Gereformeerde Kerken opgenomen te worden."[1] Hier staan gegevens tegenover die er op kunnen wijzen dat deze bewering geen historische gronden heeft. De oprichting van Bewaar het Pand wees hij principieel af. In het voorjaar van 1969 meldde Salomons per brief aan de kerkenraad van Delft dat Van Minnen "op diens vriendelijke maar dringende vragen liet weten, er niet aan te denken zich bij de Christelijke Gereformeerde Kerken te voegen, maar dat hij wel zocht naar de meest zuivere openbaring van het lichaam van Christus." "Hij wil niet teruggaan tot die kerk, die hij in goede overtuiging verlaten heeft."[52] Voordat een op handen zijnde verzoening met Delft tot stand kon komen overleed de predikant op 6 januari 1971.

Smits vertrok in 1969 naar de Verenigde Staten en werd predikant bij de Free Reformed Church van Clifton in de buurt van New York. Hier verzorgde hij een vertaling van het boek 'Warnings to the churches' van de anglicaanse bisschop John Charles Ryle (1816-1900). In zijn voorwoord schreef Smits:

Wat is de kerkelijke praktijk en de algemene gang in onze dagen? Dat men het zaligmakend werk gaat gronden op belijdenis en avondmaal. Bisschop Ryle waarschuwt met nadruk voor zulke oppervlakkige gronden, als hij zegt: "Laten we ons wachten voor enige onderwijzing in welke de hoofdzaak is: een aanhoudende verkondiging van de kerk, de bediening en sacramenten, terwijl zulke grote waarheden als berouw, geloof, bekering, rechtvaardigmaking, heiligmaking worden nagelaten of een ondergeschikte plaats krijgen. Alleen de bekering tot God en het geloof in Christus zaligt.

— Ds. C. Smits, in: Waarschuwing aan de Kerken (J.C. Ryle)

In maart 1971 ontving hij een beroep van de Oud Gereformeerde Gemeente in Nederland van Giessendam en in juni 1971 nogmaals. Toen verliet hij alsnog de Christelijke Gereformeerde Kerken door dit beroep aan te nemen. Smits is hier predikant gebleven totdat voorgaan [vanaf eind jaren tachtig] niet meer mogelijk was. In 1994 is hij overleden.

De gemeente Hoofddorp werd in 1973 opgeheven. Leden van deze gemeente sloten zich voornamelijk aan bij de Gereformeerde Gemeente in Hoofddorp. Tussen 1979-1982 werd deze gemeente gediend door ds. G.A. Zijderveld (1910-1992) afkomstig uit de Christelijke Gereformeerde Kerken.[72]

De gemeente van Delft bleef voortbestaan, maar nadat lerend ouderling Arie Willem Langstraat (1914-1993) was overleden besloten de laatste ouderlingen aansluiting te zoeken bij de Gereformeerde Gemeenten. Onder leiding van een bestuur bleef de gemeente voortbestaan. Sinds het voorjaar van 2012 gaan er doordeweeks predikanten voor in het kerkgebouw, vanuit de Hersteld Hervormde Kerk, en de Christelijke Gereformeerde Kerken (Bewaar het Pand).

In 1973 nam ds. Venema een beroep naar de (inmiddels) Gereformeerde Gemeente Drachten aan. Ook diende ds. P. van der Bijl (1910-1995) de gemeente enige jaren als hulppredikant. Beiden predikanten afkomstig uit de Christelijke Gereformeerde Kerken.[73]

De gemeente van Zwijndrecht werd tussen 2007 en 2010 gediend door ds. J. Veenendaal, afkomstig uit de Christelijke Gereformeerde Kerken.

  • Mazijk, R. van, Schriftuurlijke verbondsbeschouwing, Rotterdam (1922)
  • Hengst, W. den, 'Mogen godzalige ouders niet twijfelen aan het behoud hunner jong gestorven kinderen? in: De Saambinder, 8 mei 1924
  • Jongeleen, J., Beknopt vragenboek over de Gereformeerde geloofsleer ten dienste van het catechetisch onderwijs (1928)
  • Kersten, G.H., 'Stelling: "Dat de leer van het genadeverbond, zooals die door ds. Jongeleen in diens vraagboekje wordt voorgestaan, geïmporteerd is en niet van oud-gereformeerden oorsprong"' in: De Saambinder, 23 augustus 1928
  • Jongeleen, J., Het Genadeverbond. Een woord van verweer tegenover ds. Kerstens grove beschuldiging, (1928)
  • Bruin, P.J.M. de, 'Nog niet in orde. Reactie op de brochure van ds. Jongeleen over „het genadeverbond” alsmede een reactie op het schrijven van ds. G.H. Kersten in De Saambinder van 23 augustus 1928', in: De Wekker, 31 augustus 1928
  • Minnen, J.G. van, 'Uit de Pers, Reactie op het schrijven van ds. Kersten in De Saambinder van 23 augustus 1928', In: De Wekker, 31 augustus 1928
  • Bruin, P.J.M. de, 'Onze Kerkregeering Stelling: „Dat het dankgebed in 't doopsformulier niet in strijd is met de leer onzer kerk en geen voedsel geeft aan de Neo-Gereformeerde leerstellingen; dat de Kerk de dankzegging dus handhaaft en het wenschelijk acht, die dankzegging te gebruiken.”' in: De Wekker, 26 april 1929
  • Wisse, G. De ambtelijke bediening van den Christus in de geloovigen (Amsterdam, z.j.)
  • Wisse, G. Uit de verbondsschat (1931)
  • Kievit, I., Tweeërlei kinderen des Verbonds (1936)
  • Bruin, P.J.M. de, Het formulier van de kinderdoop (1937)
  • Schuit, J.J. van der., De Dordtsche Synode en het supra-lapsarisme (1937)
  • Salomons, G., 'Is het Supra in onze belijdenisgeschriften veroordeeld?' in: De Saambinder 25 maart 1937 / De Wekker 7 mei 1937
  • Minnen, J.G. van, 'En daarom zijn wij uitgetreden', in: Gereformeerd Weekblad, 2 augustus 1952
  • 'Ds. Van Minnen onttrok zich aan de Chr. Geref. Kerken', in: Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag, 2 augustus 1952
  • Schuit, J.J. van der, 'Open Brief aan ds. J.G. van Minnen ', in: De Wekker, 8 augustus 1952
  • Steenblok, C., 'Scheuring in de Chr. Geref. Kerk', in: De Goudse Kerkbode, 9 augustus 1952
  • Ryle, J.C., Waarschuwing aan de kerken (vertaling door ds. C. Smits) (1971)
  • Stoppelenburg, H.M, Kerkhistorische kroniek: 75 jaar Christelijke Gereformeerde Kerken (1968)
  • Drayer, M. e.a., En toch niet verteerd, uit de geschiedenis van de Christelijke Gereformeerde Kerken sinds 1892 (1982)
  • Bax, S.C., 'Terugblik op enkele decennia Christelijke Gereformeerde Gemeenten', in: Reformatorisch Dagblad, 18 februari 1984
  • Hille, H., 'Verschenen en verdwenen, de geschiedenis van twee kleine kerkformaties', in: De Hoeksteen, kerkhistorisch tijdschrift, mei 1985
  • Haar, J. van der, J. de Koning (red.), Niets kan haar glans verdoven, 350 jaar Bijbel in Statenvertaling, Gereformeerde Bijbelstichting (1987)
  • Redactie bibliotheek van de kleine kerkgeschiedenis (A. Bel e.a.), Predikanten en oefenaars (1988-1999)
  • Berg, C.R. van den., D' Oude dagen overdacht, kerkhistorische notities over de Christelijke Gereformeerde Kerk (1918-1965), de Christelijke Gereformeerde Kerk in Hersteld Verband (1965-1970) de Gereformeerde Gemeente te Zwijndrecht (1970-1993)
  • Hille, H. en J.M. Vermeulen, In de schaduw van het kerkelijk leven: de geschiedenis van de kleinste kerkverbanden binnen de gereformeerde gezindte in de twintigste eeuw (1995)
  • Heer, J.M.D. de, 'Heilzaam ziekbed in de ouderdom, Gesprek met ds. J.C. van Ravenswaaij', in: Reformatorisch Dagblad, 4 februari 1998.
  • Zwemer, J.P., In conflict met de cultuur: de bevindelijk gereformeerden en de Nederlandse samenleving in het midden van de twintigste eeuw Emancipatie en hergroepering. De (overige) bevindelijk gereformeerde kerken in de naoorlogse periode (1993)
  • Roos, G. en A.F. van Toor, 'Een infra- of supralapsarist bestaat niet, tenzij iemand zich zo noemt' Yoo Hae Moo uit Korea wil in Kampen promoveren op een oud theologisch probleem.' in: Reformatorisch Dagblad 13 januari 2001
  • Hille, H. De tijd is kostbaar, Ds. Izaäk Kievit (1887-1954) in de branding van het kerkelijk leven (2003)
  • Kranendonk, W.B., Gepland en bewaard, aspecten geschiedenis Gereformeerde Gemeente te Drachten (2004)
  • Golverdingen, M., Om het behoud van een kerk, licht en schaduw in de geschiedenis van de Gereformeerde Gemeenten (periode 1928-1948) (2004)
  • 'Bewaar het Pand breekt niet', in: Nederlands Dagblad, 21 april 2006
  • Twillert, K. van, Spelende voor Gods aangezicht (2008)
  • Ham, H. Van der, De minste der broederen, Biografische portretten van de predikanten Nicolaas de Jong (1899-1980), Maarten Baan (1905-1973), Pieter Sneep (1916-1976), Frans Bakker (1919-1965) en lerend ouderling A. Van Rossum (1906-2003), (2010) ISBN 978 90 8865 149 6
  • Hooydonk, J.W. Tweeërlei kinderen des Verbonds. Een studie naar de verbondsvisie van ds. Izaäk Kievit tussen 1935 en 1953 in relatie tot de visie van dr. J.G. Woelderink (Master Scriptie Faculteit Geesteswetenschappen Departement Godgeleerdheid Universiteit Utrecht (2010)
  • Brons, J., Licht en schaduw van het Urker kerkelijk leven (2013)
  • Zwaag, W. van der, Maar wij hoorden niet! Het leven en de prediking van ds. Reinier Kok (1890-1982) in historisch perspectief (2015)
  • Vries, P. de, Gezanten van Gods lof, Levensschets ds. Cornelis Smits (1898-1994) (pagina 9-29) (2018) ISBN 9789492433220
  • Driel, C.M. van, Consolidatie en crisis, De Christelijke Gereformeerde Kerk tussen 1918-1945 (2018)
  • Zippro, J.P. 'Het verbond in de negentiende en twintigste eeuw' in: Het onwankelbare verbond (pagina 173-225), (2018)
  • Tijssen, M., De krant en het pand. Het Reformatorisch Dagblad en de ontwikkeling van de bevindelijk gereformeerde gemeenschap (2018)
  • Os, A. van den, 'Is ds. Kersten een beetje boos op ons? Een onderzoek naar het conflict tussen ds. J.J. Jongeleen, Prof. J.J. van der Schuit met ds. G.H. Kersten (periode 1928-1937)' (bachelor scriptie)
  • Vogelaar, L .(red.) In Koninklijke dienst, predikanten, oefenaars en evangelisten (2019-2020)
  • Driel, C.M. van, Een wereld op zichzelf, Prof. Gerard Wisse (1873-1957) (pagina 349-420) (2020)

Minnen, Jacob Gerardus van

[bewerken | brontekst bewerken]
  • Van zonde en genade in 't huisje aan de dijk, tekst van een verhaal over het wel en wee van een Vlaardingse dominee en zijn gemeenteleden rond 1920 z.j.
  • Het gedenken van Gods weldadigheid in Neêrlands verlossing, predicatie over Psalm 48:10 (1945)
  • Remmende factoren bij het zondagsschoolonderwijs (1948)
  • Onder het Licht van Gods Lamp, Schriftoverdenkingen gehouden voor de NCRV (1952)
  • Alleenlijk ditmaal. Predicatie over Richteren 16: 28a. Gehouden t.g.v. de herdenking van zijn 25-jarige ambtsbediening (1962)
  • Licht en Schaduw, religieuze gedichten met een geleide woord door ds. F. Bakker (1964)
  • Zo ik niet had geloofd, verzamelde meditaties van ds. J.G. van Minnen (2011)

Salomons, Gerard

[bewerken | brontekst bewerken]
  • Ons huwelijksformulier (1921)
  • De nieuwe wereldleeraar (1927)
  • 'Heidelbergse Catechismus zondag 32 t/m zondag 38', in: Uit de Levensbron 5de jaargang, 2de deel (Sneek, 1931)
  • 'De Kerk in de branding. De geschiedenis van de afgescheiden gemeenten tussen 1840-1854', in: Gedenkboek uitgegeven bij de herdenking 100 jaar Afscheiding 1834 - 1934 in opdracht van de Generale Synode der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland. Met bijdragen van Prof. J.W. Geels, Prof. P.J.M. de Bruin, Ds. G. Salomons, Prof. J.J. van der Schuit, Ds. J. Jongeleen, Ds. A.H. Hilbers, Ds. H. Janssen, Ds. L.H. van der Meiden, Prof. G. Wisse. Dordrecht, D.J. Van Brummen, (1934)
  • 'De theologie van Karl Barth' in: De Wekker (14 augustus 1936 - 5 februari 1937)
  • 'Karl Barth en de kinderdoop: in: De Wekker (26 mei, 2, 9 en 16 juni 1939)
  • 'De Staatkundig Gereformeerde Partij en de handhaving van Artikel 36 NGB', in: In het Spoor, februari 2012
  • C.M. van Driel, Het volk zonder applaus, de receptie van Karl Barth in hervormd-gereformeerde en christelijk-gereformeerde kring, (Barneveld, 2014)
  • Bosma, E.G., Oude waarheid en nieuwe orde. Bevindelijk gereformeerden en het nationaalsocialisme 1920-1950 (2015)
  • C.M. van Driel, 'Verre vriend? Orthodox-gereformeerden en Barth' in: de receptie van Karl Barth in Nederland George Harinck en Dirk van Keulen (Red.) (Amersfoort, 2022) pp. 125-137

Vliet, Gerrit Jan van

[bewerken | brontekst bewerken]
  • Inleidend woord in prekenbundel van zijn vader Joost van Vliet (1861-1928), Drie Leerredenen van wijlen ds. J. van Vliet predikant der oud gereformeerde gemeente te Dordrecht Vlaardingen (1928)

Groen, Hessel

[bewerken | brontekst bewerken]
  • Jezus' gesprek met Nicodemus, preek over Johannes 3:3, in: Geplant en Bewaard, aspecten van de geschiedenis van de Gereformeerde Gemeente te Drachten (1954-2004)

Bijlage (en) Schematisch overzicht grensverkeer Christelijke Gereformeerde Kerken met (bevindelijk-gereformeerde) kerkverbanden.

[bewerken | brontekst bewerken]
Plaats Jaar van ontstaan Bijzonderheden Predikant(en) Jaar van overgang Meerderheid/minderheid Nieuw kerkverband
Alphen aan den Rijn[74] 1900 Lerend ouderling D.J. van Brummen (1916-1919); als predikant (1919-1922); ds. J.D. Barth (1924-1928), ds. P. Zwier (1929-1934), ds. W. Baaij (1946-1956), ds. M.S. Roos (1956-1961), ds. R. Kok (1962-1966), ds. P. Sneep (1970-1974), ds. G. Hamstra (1977-1981), ds. L.W. van der Meij (1985-1997), ds. E. Hakvoort (1998-2002) 2003 Een minderheid volgt ds. A. Hakvoort in diens overgang naar de Gereformeerde Gemeenten. Hakvoort was acht jaar predikant binnen de CGK. Per 1 september 2003 werd hij beroepbaar gesteld binnen de Gereformeerde Gemeenten en werd predikant in Genemuiden. Op 06-01-2006 werd in Alphen aan den Rijn een zelfstandige gemeente geïnstitueerd. 37 leden en 38 doopleden (2020) Gereformeerde Gemeenten[75]
Amsterdam-Oost 1926 Ds. D. Driessen (1928-1935), ds. G. Wisse (1936-1941) Een minderheid verlaat na het vertrek van ds. G. Wisse de CGK van Amsterdam-Oost. In het najaar van 1949 sluit men zich aan bij de OGGN. Oud Gereformeerde Gemeente in Nederland (Opgeheven (1968)[76]
Arnhem 1893 Ds. C. Wijdoogen (1897-1902); ds. L.H. Beekamp (1906-1916); ds. G. Wisse (1921-1925); ds. C.S. van de Ven (1926-1930); ds. L.S. den Boer (1934-1940); ds. S. van der Molen (1943-1946) 1969 Een minderheid verlaat in 1969 onder leiding van ds. J.C. van Ravenswaaij de CGK en verenigt zich met de plaatselijke Gereformeerde Gemeente. 98 leden en 51 doopleden (2020) Gereformeerde Gemeenten
Bussum 1904 Ds. M. Schouten (1908-1914); ds. G. Salomons (1915-1923); ds. J.B.G. Croes (1924-1927); ds. J.L. de Vries (1928-1934); ds. M. Baan (1937-1946) ds. J. Jongeleen (1947-) Een minderheid (circa 100 leden en doopleden) verlaat in 1952 de CGK. Men vormt een gemeente en brengt een beroep uit op ds. G. Salomons. In 1954 vertrekt ds. Salomons naar Hoofddorp. Christelijke Gereformeerde Gemeente in Nederland (opgeheven 1959)
Delft 1899 Ds. L.H. Beekamp, ds. A. Jansens (1909-1910), ds. J. Bos (1912-1923); ds. J.A. Riekel (1934-1944); ds. J.G. van Minnen (1945-1948), ds. H. van Leeuwen (1949-1952) 1954 Een minderheid verlaat in mei 1954 de CGK van Delft en zoekt contact met ds. J.G. van Minnen in Huizen. Zij vormen een Christelijke Gereformeerde Gemeente in Nederland. Tussen 1956-1965 is ds. J.G. Van Minnen hier predikant. Christelijke Gereformeerde Gemeente in Nederland
Dordrecht 1892 Ds. D.J. van Brummen (1896-1902); ds. A. van der Heijden (1904-1909); ds. M. den Boer (1910-1915); ds. L.H. van der Meiden (1917-1927); ds. H. Visser (1931-1941); ds. C. Smits (1942-1945); ds. M. Baan (1946-1962); ds. D. Slagboom (1964-1972); ds. M. Pronk (1975-1977) Een minderheid van de CGK Dordrecht-Centrum ging In 1977 met ds. M. Pronk over naar de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Ds. M. Pronk was 2 jaar predikant in de Christelijke Gereformeerde Kerken. Oud Gereformeerde Gemeente in Nederland
Doorn 1954 Ds. W. Baaij voorganger van een vrije Gereformeerde Gemeente in Tholen maakte op de ledenvergadering van 31 juli 1945 bekend over te willen stappen naar de CGK. ‘Wij hebben vorige week de classicale vergadering van de Christelijke Gereformeerde Kerk te Dordrecht bijgewoond, wat ons zeer is meegevallen. Professor Wisse nam aldaar examen af van studenten, waarvan wij een indruk kregen, wat de zuiverheid der leer aangaat. Eén en ander noopte ons tot de Christelijke Gereformeerde Kerk over te gaan’. Nadat ds. Baaij op 5 augustus 1945 van de gemeente afscheid heeft genomen wordt hij in de Christelijke Gereformeerde Kerk aangenomen en beroepbaar gesteld. Op 7 april 1946 doet hij intrede in de gemeente Alphen aan de Rijn. In 1956 vertrekt hij naar Doorn waar hij in 1960 met zijn gemeente naar de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland overgaat. De gemeente ontstond in 1954 vanuit de CGK Driebergen. Bron: cgktholen.nl Ds. W. Baaij (1956-1960) 1960 In 1960 ging ds. W. Baaij met de gemeente Doorn over naar de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Ds. Baaij was 15 jaar predikant binnen de CGK. Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland
Drachten 1844 en 1909 Ds. A.H. Hilbers (1912-1917); W. Vos (1917-1923); H. Velema (1926-1934); J.P. Geels (1936-1940); B.J. Oosterhoff (1941-1945) 1954 Een minderheid verlaat in 1954 de CGK van Drachten en zoekt contact met ds. J.G. van Minnen in Huizen. Zij vormen een Christelijke Gereformeerde Gemeente in Nederland. Eerste predikant is H. Groen (1955-1957) In 1962 gaat de gemeente over naar de Gereformeerde Gemeenten.[77] Christelijke Gereformeerde Gemeente in Nederland (1954) Gereformeerde Gemeenten (1962)
Eindhoven 1929 Ds. A. Gruppen (1935-1942) 1952 Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland
's-Gravendeel 1957 In 1892 ging een deel niet mee met de vereniging van 1892. In 1895 werd een gemeente geïnstitueerd door ds J. Wisse Czn. ds. W.F. van der Kodde (1902-1905); ds. J.W. Geels (1907-1911); ds. H. Velema (1916-1921); ds. K. Zuidersma (1922-1925); ds. R.E. Sluiter (1929-1940); ds. J. van Doorn (1942-1945) Enkele jaren nadat ds. C. Noordegraaf in 1951 zijn intrede had gedaan verliet een minderheid de gemeente en ging afzonderlijke diensten beleggen. Dit leidde tot de instituering van de Gereformeerde Gemeente in Nederland in 1971 Gereformeerde Gemeente in Nederland[78]
's-Gravenzande[79] 1917 Ds. D. Driessen (1917-1928); ds. G. Salomons (1929-1932); ds. H. Velema (1934-1945) 1936 Een minderheid van de CGK van ’s-Gravenzande gaat in 1936 over naar de Gereformeerde Gemeenten. Na ruim tien jaar als afdeling van Den Haag te hebben gefungeerd, vindt op 30 juli 1947 de instituering tot zelfstandige gemeente plaats. In 1956 betrekt de gemeente een nieuw kerkgebouw aan de Albert Klingstraat. In 1971 wordt dit uitgebreid met een zijvleugel. Twaalf jaar later verhuist men naar de nieuwe ‘Westerkerk’ (met 365 zitplaatsen) aan de Obrechtlaan. Momenteel is de gemeente vacant. Het aantal leden en doopleden bedraagt 280. Gereformeerde Gemeenten
Groningen 1893 De gemeente van Groningen heeft haar grootste bloei gekend in de periode van ds. Biesma (1918-1929). Ze groeide in die jaren uit van 382 naar 1117 leden. Ds. Biesma was een kanselredenaar, die veel mensen trok en onder zijn preken werden veel mensen bekeerd. Bekend is de geschiedenis van het onkerkelijke meisje dat zondags in een lange jurk op weg was naar de opera, maar door een hevige onweersbui overvallen de kerk binnenvluchtte en daar onder de preek van ds. Biesma door een geestelijke pijl in het hart werd getroffen.[80] Ds. G. Oosterhuis (1902-1903; ds. H.J.L. de Vries (1904-1909); ds. H.C. Binee (1912-1917); ds. H. Biesma (1918-1929); ds. J. Jongeleen (1930-1932; ds. A.H. Hilbers (1932-1937) 1937 In 1937 verlaat een minderheid de CGK te Groningen en ontstaat er een Gereformeerde Gemeente. Vanaf 13 januari 1939 vormt dit gezelschap een afdeling van Akkrum. Op 24 november 1948 volgt de instituering tot zelfstandige gemeente. In 1974 wordt de Gereformeerde ‘Magnalia Deï-kerk’ aan het Floresplein aangekocht en in 1992 betrekt men het huidige kerkgebouw (met 389 zitplaatsen) aan de Landsteinerlaan. Het aantal leden en doopleden bedraagt 271. Gereformeerde Gemeenten
Haarlem 1869 Ds. J. Schotel ( -1904), ds. J. v.d. Vegt (1904-1908) ds. J.W. Geels (1911-1921); ds. W. Bijleveld (1921-1938), ds. W.F. Laman (1939-1944), ds. M. Holtrop (1946-1952) 1966 Een minderheid verlaat in 1966 de CGK van Haarlem-Centrum. Men geeft aan moeite te hebben met de prediking van ds. J.P. Geels (1908-1990). Zij sluiten zich aan bij de Christelijke Gereformeerde Gemeente in Nederland van Hoofddorp. In 1973 wordt deze gemeente opgeheven. Leden voegen zich bij de plaatselijke Gereformeerde Gemeente. De Gereformeerde Gemeente van Hoofddorp ontstond in 1930 als een afdeling van de Gereformeerde Gemeente te Lisse. Van 15 augustus 1979 tot aan zijn emeritaat, op 17 november 1982, diende ds. G.A. Zijderveld de gemeente van Hoofddorp. Het aantal leden en doopleden bedraagt momenteel 120. De gemeente is vacant. Christelijke Gereformeerde Gemeente in Nederland Hoofddorp (opgeheven 1973)
Huizen 1932 Ds. J.G. van Minnen (1937-1945) ds. J.A. Riekel (1945-1948) ds. J.G. van Minnen (1948-1952) Een minderheid verlaat onder leiding van ds. J.G. van Minnen in juli 1952 de CGK. Ds. Van Minnen was 15 jaar predikant in de CGK. Christelijke Gereformeerde Gemeente in Nederland (opgeheven 1957)
Leerdam 1915 Ds. L.S. den Boer (1931-1934); D.L. Aangeenbrug (1934-1941) 1941 Meerderheid van de gemeente onttrok zich aan de CGK met lerend ouderling D.L. Aangeenbrug. Na gehouden preekvoorstel besloot de classis dat Aangeenbrug geen predikant kon worden via artikel 8 D.K.O. Omdat Aangeenbrug zich hiermee niet kon verenigen heeft hij zich met de kerkenraad en het grootste deel van de gemeente onttrokken. Gereformeerde Gemeenten
Leersum 1939 Deze gemeente behoorde 6 jaar tot het kerkverband van de CGK en was voorheen een Hervormde evangelisatie (van 1939 tot 1946). De eerste vaste voorganger was de heer L. Gebraad, die later ook overging naar de Oud Gereformeerde Gemeenten. Zijn (Herv.) preekbevoegheid werd hem echter afgenomen wat tot gevolg had dat gemeente van Leersum per 1 augustus 1946 opgenomen werd in het verband van de Christelijke Gereformeerde Kerken. De officiële instituering had plaats op 11 oktober 1946 door de predikanten P. de Smit en B. J. Oosterhoff. Voorganger van deze nieuwe gemeente was de heer L. Gebraad, die in 1950 een beroep naar Tholen aannam. Beroepen werden toen uitgebracht op de predikanten C. Smits, W. Baaij en P. van der Bijl, die echter bedankten. Op 30 november 1951 nam ds. Du Marchie van Voorthuysen, die toen in Sliedrecht stond het beroep aan. 1952 Meerderheid ging in oktober 1952 onder leiding van ds. E. du Marchie van Voorthuysen over naar de Oud Gereformeerde Gemeente in Nederland. Ds. E. du Marchie van Voorthuysen was 15 jaar predikant binnen de CGK. Oud Gereformeerde Gemeente in Nederland
Mijdrecht Voorheen behoorde Mijdrecht tot de Gereformeerde Gemeenten. 1954 In Mijdrecht stelde men zich achter ds. Kok, die destijds door de synode van de Geref. Gemeenten werd geschorst. Christelijke Gereformeerde Kerken
Nieuwleusen 1902 1952 Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland
Pernis 1946 Gemeente kwam in navolging van ds. W. Baaij over naar de CGK. Christelijke Gereformeerde Kerken (opgeheven 1993)
Puttershoek 1917 Puttershoek, 7 Maart 1917. "eene gemeente gesticht en een kerkeraad bevestigd. Ds. Schouten sprak naar aanleiding van Matth. 28 : 20" 1952/1963 Meerderheid in 1952 naar de Oud Gereformeerde Gemeente in Nederland. In 1963 is het overige deel van de gemeente Puttershoek toegetreden tot de Gereformeerde Gemeenten. (Nadat het gebruik van de Nieuwe Bijbelvertaling in 1962 in de CGK door de Synode voor de gemeenten was vrijgegeven) Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland

Gereformeerde Gemeenten

Rotterdam-Charlois 1945 In 1945 kwam de gemeente met ds. P.H. Seggelink door contacten met ds. W. Heerma over vanuit de Nederlands Gereformeerde Gemeenten. een klein kerkverband rondom ds. W. Roos en ds. G.J. van Vliet Christelijke Gereformeerde Kerken
Rotterdam-Kralingen 1930 Ds. D.C. Overduin onttrekt zich met zijn broer J. Overduin (Sliedrecht) aan de Gereformeerde Gemeenten. Op 15 juni 1930 wordt een Gereformeerde Gemeente in Hersteld Verband gesticht Ds. D.C. Overduin (1930-1946); Ds. P. Overduin (1947-1980) 1980 Op 27 augustus 1980 werd de gemeente op haar verzoek door de classis Rotterdam met algemene stemmen toegelaten tot het verband van de CGK. Christelijke Gereformeerde Kerken
Rotterdam-Zuid 1926 Ds. W. Hendriksen (1930-1934); ds. D. Driessen (1935-1945); ds. H. Visser Mzn.(1946-1947) 1947 Een meerderheid verlaat in 1947 de CGK van Rotterdam-Zuid en sticht een Christelijke Gereformeerde Gemeente. In 1968 gaat de gemeente over naar de Gereformeerde Gemeenten waarbij deze gemeente (aan de Putselaan) samen met de nabijgelegen Gereformeerde Gemeente (Mijnherenplein) werden samengevoegd tot de gemeente van Rotterdam-Zuid. Per 03-10 2004 is de gemeente verhuisd naar Barendrecht. (Kerkgebouw Ploegwei 1, 2992 ZC Barendrecht) Christelijke Gereformeerde Gemeenten (1947-1968)

Gereformeerde Gemeenten

Sliedrecht 1926 Ds. J. Overduin onttrekt zich in 1930 aan de Gereformeerde Gemeenten en sticht een Gereformeerde Gemeente in Hersteld Verband Ds. J. Overduin 1962 Gemeente gaat in 1962 over naar het kerkverband van de CGK. (Eben-Haezer Kerk, Middeldiepstraat) Christelijke Gereformeerde Kerken
Tholen 1931 Vrije Gereformeerde Gemeente Ds. W. Baaij (1931-1945) 1945 Krappe meerderheid volgt in 1945 ds. W. Baaij bij diens overgang naar de CGK. Op 21 maart 1946 treedt de gemeente officieel toe tot het kerkverband. Binnen afzienbare tijd wordt een predikant beroepen, ds. H. van Leeuwen uit Ermelo. Op zondagavond 15 september doet ds. Van Leeuwen intrede in de gemeente met Openbaring 3:7b en 8 midden, na ’s morgens bevestigd te zijn door prof. L.H. van der Meiden met Joh. 10:2. In de tijd dat ds. Van Leeuwen predikant in Tholen is, bloeit het gemeentelijke leven. Bron: cgktholen[81] Christelijke Gereformeerde Kerken
Urk 1894 Ds. M. den Boer (1900-1902) ds. G. Oosterhuis (1903-1905); ds. W.F. v.d. Kodde (1919-1923); ds. E. du Marchie van Voorthuysen (1937-1942) ds. J. van Doorn (1945-1948)[82] Een meerderheid verlaat in 1960 de CGK. Men sluit zich aan bij het kerkverband rondom ds. H. Visser Mzn op voorwaarde van een vereniging met de gemeenten rondom ds. J.G.. van Minnen. De hoop bestaat op Urk dat andere bezwaarde predikanten tot het kerkverband zullen overkomen. Christelijke Gereformeerde Gemeenten (1960-1966). Op advies van ds. E. du Marchie van Voorthuysen overgegaan tot het kerkverband van de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Deel van de gemeente hield zich afzijdig en vormde een Vrije Gereformeerde Gemeente op Urk.
Veenendaal 1913 Op vrijdag 13 juni 1913 besloot de gemeente om samen met ds. W. den Hengst vanuit de Gereformeerde Kerken over te gaan naar de Gereformeerde Gemeenten. Deze verandering was een gevolg van een geestelijke verandering die enkele jaren daarvoor had plaats gevonden bij ds. Den Hengst. Ds. W. den Hengst (1913-1915), ds. H. Kieviet (1915-1928), ds. R. Kok (1930-1958) 1950 Een meerderheid volgt ds. R. Kok als deze de Gereformeerde Gemeenten verlaat vanwege een schorsing met betrekking op het welmenend aanbod van genade. Van 1950 tot 1956 vormt de gemeente een Gereformeerde Gemeente Buiten-Verband. Op 9 oktober 1956 besloot de gemeente toe te treden tot het kerkverband van de CGK. Het kerkgebouw kreeg als naam Pnielkerk.[18] Christelijke Gereformeerde Kerken
Veenwouden 1930 "Gemeente werd gesticht in 1917 als Vrije Gereformeerde Evangelisatie totdat men zich aansloot bij de Christelijke Gereformeerde Kerk. Op 20 oktober 1930 bevestigde ds. A. Gruppen twee ouderlingen en een diaken. Ouderling J. Hamstra kreeg toestemming in de gemeente voor te gaan. Na zijn emigratie in 1948 werd hij predikant. In Veenwouden was hij samen met de latere ds. J. Keuning ouderling."[83] 1954 In het zicht van de voorjaarsvergadering 1954 van de classis Leeuwarden besloot een meerderheid inclusief de kerkenraad met het verband van de CGK te breken. Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland.Een minderheid sluit zich tussen 1955-1958 aan bij de Christelijke Gereformeerde Gemeente in Nederland. Zij hebben een kerkgebouw in het naburige Twijzelerheide.
Vlaardingen[84] 1908 Lerend ouderling J. van Vliet (1908-1913); ds. H. Hoogendoorn (1921-1924); ds. J. de Bruin (1926-1929); ds. Joh. v.d. Vegt (1932-1935), ds. D. Driessen (1945-1961) 1961-1965 Minderheid verlaat de CGK van Vlaardingen in de jaren zestig. Zij sluiten zich aan bij de Gereformeerde Gemeenten (in Nederland). "Op 26 april 2007 blikte ds. Mallan terug op zijn Vlaardingse periode. Ik moet naar Vlaardingen! Er kwamen hele gezinnen uit de CGK naar ons kerkverband over na het overlijden van ds. D. Driessen op 15 december 1961 en na het vertrek van zijn opvolger ds. P. Sneep"[85] Gereformeerde Gemeente in Nederland
Westzaan 1957 Vijftig jaar geleden gingen de wegen in het kerkelijke leven van de toenmalige Gereformeerde Gemeente van Westzaan uiteen. De aanleiding zat in de kerkrechtelijke behandeling van de zaak van ds. R. Kok, een door velen in Westzaan geliefde predikant. Dat leidde in 1951 tot een losmaking van het grootste deel van de Westzaanse gemeente uit het kerkverband van de Gereformeerde Gemeenten. In 1957 sloot de gemeente zich aan bij de Christelijke Gereformeerde Kerken. Christelijke Gereformeerde Kerken
Zwijndrecht 1918 Op 8 maart 1918 wordt in Zwijndrecht een Christelijke Gereformeerde Kerk geïnstitueerd. Een jaar later wordt er een kerkgebouw in gebruik genomen, waarvan het aantal zitplaatsen al spoedig moet worden uitgebreid tot 600. In 1965 wordt het huidige kerkgebouw betrokken. De ‘Eben-Haëzerkerk’ telt 900 zitplaatsen. Ds. K. Groen (1920-1925), ds. J.P. Meijering (1927-1942), ds. G.A. Zijderveld (1945-1948) 1965 In 1965 verliet een meerderheid de CGK. Daarna was de gemeente vijf jaar een Christelijke Gereformeerde Kerk in Hersteld Verband. In 1969 is gevraagd om aansluiting bij de Gereformeerde Gemeenten. Op 11 mei 1970 wordt de gemeente Zwijndrecht, inclusief haar predikant Ds. E. Venema, opgenomen in het kerkverband van de Gereformeerde Gemeenten. Het aantal leden en doopleden bedraagt 1096 (2020) Christelijke Gereformeerde Kerk in Hersteld Verband (1965-1970)

Gereformeerde Gemeenten