stoeien

Dutch

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈstu.i̯ə(n)/

• Audio:

  (file)

• (Netherlands) IPA^(key): /ˈstuiə(n)/
• Rhymes: -ui̯ən

Verb

stoeien

1. to fight in a playful way
2. to romp

Conjugation

Conjugation of stoeien (weak)
infinitive	stoeien
past singular	stoeide
past participle	gestoeid
infinitive	stoeien
gerund	stoeien n
	present tense	past tense
1st person singular	stoei	stoeide
2nd person sing. (jij)	stoeit, stoei2	stoeide
2nd person sing. (u)	stoeit	stoeide
2nd person sing. (gij)	stoeit	stoeide
3rd person singular	stoeit	stoeide
plural	stoeien	stoeiden
subjunctive sing.1	stoeie	stoeide
subjunctive plur.1	stoeien	stoeiden
imperative sing.	stoei
imperative plur.1	stoeit
participles	stoeiend	gestoeid
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Descendants

• → Papiamentu: stoei (dated)