afgezonderde
Uiterlijk
- af·ge·zon·der·de
vervoeging van: | afzonderen… |
afgezonderde
- verbogen vorm van afgezonderd, voltooid deelwoord van afzonderen
afgezonderde
- verbogen vorm van de stellende trap van afgezonderd
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afgezonderde | afgezonderden |
verkleinwoord |
afgezonderde
- iemand die geen contact meer heeft of mag hebben met andere mensen; iemand die apart gehouden wordt
- ▸ Niemand van de afgezonderden bleek met ebola te zijn besmet. Onder de mensen die in afzondering waren geplaatst, waren de patiënten die in het Masanga Hospital waren opgenomen. De Nederlanders en een Britse arts verbleven in hun eigen huizen, die op het ziekenhuisterrein staan.[1]
- Het woord afgezonderde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron “Nederlanders in Sierra Leone blijken geen ebola te hebben” (14-08-2015), Tubantia