failleren
Uiterlijk
- fail·le·ren
failleren [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
failleren |
failleerde |
gefailleerd |
zwak -d | volledig |
- van een persoon of organisatie dat deze zijn financiële verplichtingen niet meer kan nakomen; bankroet gaan
- ▸ Als de economie tegenzit en/of financieringsmogelijkheden opdrogen (denk aan problemen bij banken), dan krijgen de high yield obligaties het meteen voor de kiezen. Immers, dit zijn de meest risicovolle leningen die bij relatief kleine tegenvallers al in default (achterliggende bedrijf failleert en kan rente en aflossing van de high yield obligatie niet meer betalen) terecht kunnen komen.[3]
- ▸ Goud is met name nuttig als er grote vertrouwenscrises uitbreken. Of het nu een faillerende overheid is, devaluaties, of geopolitieke spanningen, goud levert in deze situaties vaak een goede bescherming.[4]
1.
- Het woord failleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "failleren" herkend door:
44 % | van de Nederlanders; |
45 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ failleren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron ALEXANDER SASSEN VAN ELSLOO“Obligatiemarkt wijst op onheil” (11 dec. 2015), De Telegraaf
- ↑ Weblink bron ALEX SASSEN VAN ELSLOO“Gouden tijden” (29 jan. 2016), De Telegraaf
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be