imiteren/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van imiteren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | imiteren | te imiteren | ||||||
toekomend | zullen imiteren | te zullen imiteren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geïmiteerd | te hebben geïmiteerd | ||||||
toekomend | geïmiteerd zullen hebben | geïmiteerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
imiterend | geïmiteerd | ev. imiteer |
mv. verouderd imiteert |
imitere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | imiteer | imiteert | imiteert | imiteert | imiteert | imiteren | imiteren | imiteren | |
verleden (o.v.t.) | imiteerde | imiteerde | imiteerde | imiteerde | imiteerde | imiteerden | imiteerden | imiteerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal imiteren | zult/zal imiteren | zult/zal imiteren | zult imiteren | zal imiteren | zullen imiteren | zullen imiteren | zullen imiteren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou imiteren | zou imiteren | zou(dt) imiteren | zoudt imiteren | zou imiteren | zouden imiteren | zouden imiteren | zouden imiteren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geïmiteerd | hebt geïmiteerd | hebt/heeft geïmiteerd | hebt geïmiteerd | heeft geïmiteerd | hebben geïmiteerd | hebben geïmiteerd | hebben geïmiteerd | |
verleden (v.v.t.) | had geïmiteerd | had geïmiteerd | had geïmiteerd | hadt geïmiteerd | had geïmiteerd | hadden geïmiteerd | hadden geïmiteerd | hadden geïmiteerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïmiteerd hebben | zal/zult geïmiteerd hebben | zult/zal geïmiteerd hebben | zult geïmiteerd hebben | zal geïmiteerd hebben | zullen geïmiteerd hebben | zullen geïmiteerd hebben | zullen geïmiteerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïmiteerd hebben | zou geïmiteerd hebben | zou/zoudt geïmiteerd hebben | zoudt geïmiteerd hebben | zou geïmiteerd hebben | zouden geïmiteerd hebben | zouden geïmiteerd hebben | zouden geïmiteerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm geïmiteerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt geïmiteerd | er is geïmiteerd | |||||||
verleden | er werd geïmiteerd | er was geïmiteerd | |||||||
toekomend | er zal geïmiteerd worden | er zal geïmiteerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou geïmiteerd worden | er zou geïmiteerd zijn |