inaugureren/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van inaugureren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | inaugureren | te inaugureren | ||||||||
toekomend | zullen inaugureren | te zullen inaugureren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geïnaugureerd | te hebben geïnaugureerd | ||||||||
toekomend | geïnaugureerd zullen hebben | geïnaugureerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
inaugurerend | geïnaugureerd | ev. inaugureer |
mv. verouderd inaugureert |
inaugurere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | inaugureer | inaugureert | inaugureert | inaugureert | inaugureert | inaugureren | inaugureren | inaugureren | |||
verleden (o.v.t.) | inaugureerde | inaugureerde | inaugureerde | inaugureerde | inaugureerde | inaugureerden | inaugureerden | inaugureerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal inaugureren | zult/zal inaugureren | zult/zal inaugureren | zult inaugureren | zal inaugureren | zullen inaugureren | zullen inaugureren | zullen inaugureren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou inaugureren | zou inaugureren | zou(dt) inaugureren | zoudt inaugureren | zou inaugureren | zouden inaugureren | zouden inaugureren | zouden inaugureren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geïnaugureerd | hebt geïnaugureerd | hebt/heeft geïnaugureerd | hebt geïnaugureerd | heeft geïnaugureerd | hebben geïnaugureerd | hebben geïnaugureerd | hebben geïnaugureerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geïnaugureerd | had geïnaugureerd | had geïnaugureerd | hadt geïnaugureerd | had geïnaugureerd | hadden geïnaugureerd | hadden geïnaugureerd | hadden geïnaugureerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïnaugureerd hebben | zal/zult geïnaugureerd hebben | zult/zal geïnaugureerd hebben | zult geïnaugureerd hebben | zal geïnaugureerd hebben | zullen geïnaugureerd hebben | zullen geïnaugureerd hebben | zullen geïnaugureerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïnaugureerd hebben | zou geïnaugureerd hebben | zou/zoudt geïnaugureerd hebben | zoudt geïnaugureerd hebben | zou geïnaugureerd hebben | zouden geïnaugureerd hebben | zouden geïnaugureerd hebben | zouden geïnaugureerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geïnaugureerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geïnaugureerd | er is geïnaugureerd | |||||||||
verleden | er werd geïnaugureerd | er was geïnaugureerd | |||||||||
toekomend | er zal geïnaugureerd worden | er zal geïnaugureerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geïnaugureerd worden | er zou geïnaugureerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geïnaugureerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geïnaugureerd worden | geïnaugureerd te worden | ||||||||
toekomend | geïnaugureerd zullen worden | geïnaugureerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geïnaugureerd zijn | geïnaugureerd te zijn | ||||||||
toekomend | geïnaugureerd zullen zijn | geïnaugureerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geïnaugureerd | wordt geïnaugureerd | wordt geïnaugureerd | wordt geïnaugureerd | wordt geïnaugureerd | worden geïnaugureerd | worden geïnaugureerd | worden geïnaugureerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geïnaugureerd | werd geïnaugureerd | werd geïnaugureerd | werdt geïnaugureerd | werd geïnaugureerd | werden geïnaugureerd | werden geïnaugureerd | werden geïnaugureerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geïnaugureerd worden | zult geïnaugureerd worden | zult geïnaugureerd worden | zult geïnaugureerd worden | zal geïnaugureerd worden | zullen geïnaugureerd worden | zullen geïnaugureerd worden | zullen geïnaugureerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geïnaugureerd worden | zou geïnaugureerd worden | zou/zoudt geïnaugureerd worden | zoudt geïnaugureerd worden | zou geïnaugureerd worden | zouden geïnaugureerd worden | zouden geïnaugureerd worden | zouden geïnaugureerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geïnaugureerd | bent geïnaugureerd | bent/is geïnaugureerd | zijt geïnaugureerd | is geïnaugureerd | zijn geïnaugureerd | zijn geïnaugureerd | zijn geïnaugureerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geïnaugureerd | was geïnaugureerd | was geïnaugureerd | waart geïnaugureerd | was geïnaugureerd | waren geïnaugureerd | waren geïnaugureerd | waren geïnaugureerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïnaugureerd zijn | zult geïnaugureerd zijn | zult geïnaugureerd zijn | zult geïnaugureerd zijn | zal geïnaugureerd zijn | zullen geïnaugureerd zijn | zullen geïnaugureerd zijn | zullen geïnaugureerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïnaugureerd zijn | zou geïnaugureerd zijn | zou/zoudt geïnaugureerd zijn | zoudt geïnaugureerd zijn | zou geïnaugureerd zijn | zouden geïnaugureerd zijn | zouden geïnaugureerd zijn | zouden geïnaugureerd zijn |