narcis
Uiterlijk
- nar·cis
- Leenwoord uit het Latijn, mogelijk een eponiem dat verwijst naar de mythologische figuur Narcissus , maar dit werd door Pausanias al betwijfeld; in de betekenis van ‘sierplant’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | narcis | narcissen |
verkleinwoord | narcisje | narcisjes |
- (plantkunde) Narcissus , een geslacht van bolgewassen uit de narcissenfamilie
1.
- Het woord narcis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "narcis" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "narcis" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ narcis op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be