proportioneren/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van proportioneren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | proportioneren | te proportioneren | ||||||||
toekomend | zullen proportioneren | te zullen proportioneren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geproportioneerd | te hebben geproportioneerd | ||||||||
toekomend | geproportioneerd zullen hebben | geproportioneerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
proportionerend | geproportioneerd | ev. proportioneer |
mv. verouderd proportioneert |
proportionere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | proportioneer | proportioneert | proportioneert | proportioneert | proportioneert | proportioneren | proportioneren | proportioneren | |||
verleden (o.v.t.) | proportioneerde | proportioneerde | proportioneerde | proportioneerde | proportioneerde | proportioneerden | proportioneerden | proportioneerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal proportioneren | zult/zal proportioneren | zult/zal proportioneren | zult proportioneren | zal proportioneren | zullen proportioneren | zullen proportioneren | zullen proportioneren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou proportioneren | zou proportioneren | zou(dt) proportioneren | zoudt proportioneren | zou proportioneren | zouden proportioneren | zouden proportioneren | zouden proportioneren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geproportioneerd | hebt geproportioneerd | hebt/heeft geproportioneerd | hebt geproportioneerd | heeft geproportioneerd | hebben geproportioneerd | hebben geproportioneerd | hebben geproportioneerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geproportioneerd | had geproportioneerd | had geproportioneerd | hadt geproportioneerd | had geproportioneerd | hadden geproportioneerd | hadden geproportioneerd | hadden geproportioneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geproportioneerd hebben | zal/zult geproportioneerd hebben | zult/zal geproportioneerd hebben | zult geproportioneerd hebben | zal geproportioneerd hebben | zullen geproportioneerd hebben | zullen geproportioneerd hebben | zullen geproportioneerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geproportioneerd hebben | zou geproportioneerd hebben | zou/zoudt geproportioneerd hebben | zoudt geproportioneerd hebben | zou geproportioneerd hebben | zouden geproportioneerd hebben | zouden geproportioneerd hebben | zouden geproportioneerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geproportioneerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geproportioneerd | er is geproportioneerd | |||||||||
verleden | er werd geproportioneerd | er was geproportioneerd | |||||||||
toekomend | er zal geproportioneerd worden | er zal geproportioneerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geproportioneerd worden | er zou geproportioneerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geproportioneerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geproportioneerd worden | geproportioneerd te worden | ||||||||
toekomend | geproportioneerd zullen worden | geproportioneerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geproportioneerd zijn | geproportioneerd te zijn | ||||||||
toekomend | geproportioneerd zullen zijn | geproportioneerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geproportioneerd | wordt geproportioneerd | wordt geproportioneerd | wordt geproportioneerd | wordt geproportioneerd | worden geproportioneerd | worden geproportioneerd | worden geproportioneerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geproportioneerd | werd geproportioneerd | werd geproportioneerd | werdt geproportioneerd | werd geproportioneerd | werden geproportioneerd | werden geproportioneerd | werden geproportioneerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geproportioneerd worden | zult geproportioneerd worden | zult geproportioneerd worden | zult geproportioneerd worden | zal geproportioneerd worden | zullen geproportioneerd worden | zullen geproportioneerd worden | zullen geproportioneerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geproportioneerd worden | zou geproportioneerd worden | zou/zoudt geproportioneerd worden | zoudt geproportioneerd worden | zou geproportioneerd worden | zouden geproportioneerd worden | zouden geproportioneerd worden | zouden geproportioneerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geproportioneerd | bent geproportioneerd | bent/is geproportioneerd | zijt geproportioneerd | is geproportioneerd | zijn geproportioneerd | zijn geproportioneerd | zijn geproportioneerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geproportioneerd | was geproportioneerd | was geproportioneerd | waart geproportioneerd | was geproportioneerd | waren geproportioneerd | waren geproportioneerd | waren geproportioneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geproportioneerd zijn | zult geproportioneerd zijn | zult geproportioneerd zijn | zult geproportioneerd zijn | zal geproportioneerd zijn | zullen geproportioneerd zijn | zullen geproportioneerd zijn | zullen geproportioneerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geproportioneerd zijn | zou geproportioneerd zijn | zou/zoudt geproportioneerd zijn | zoudt geproportioneerd zijn | zou geproportioneerd zijn | zouden geproportioneerd zijn | zouden geproportioneerd zijn | zouden geproportioneerd zijn |