sebat
Uiterlijk
- se·bat
sebat
- (Jiddisch-Hebreeuws) elfde maand van het joodse jaar, in januari-februari (Zach. 1:7); vijfde maand bij telling vanaf Rosj Hasjana
- Hebreeuws (transcriptieversie): sjevat
- Het woord 'sebat' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.