voorspelt
Uiterlijk
- voor·spelt
vervoeging van |
---|
voorspellen |
voorspelt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorspellen
- Jij voorspelt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorspellen
- Hij voorspelt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van voorspellen
- Voorspelt!
vervoeging van |
---|
voorspellen |
voorspelt
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorspellen
- ... dat jij voorspelt.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorspellen
- ... dat hij voorspelt.