Naar inhoud springen

gezin

Uit WikiWoordenboek
Een gezin aan de eettafel.
  • ge·zin
enkelvoud meervoud
naamwoord gezin gezinnen
verkleinwoord gezinnetje gezinnetjes

het gezino

  1. (familie) huishouden bestaande uit een of meer ouders en hun kinderen
     ‘Ik ben op weg naar een huisje op een vakantiepark in Venlo, een weekendje weg met ons gezin, mijn ouders en mijn zus. Dat doen wij een keer per jaar, en dit was al een half jaar van tevoren gepland.[4]
     Franse kinderen schreeuwen niet
    Terwijl Nederlandse moeders over het strand schallen: 'Kevin, hiieeerrr kooomeeen…’, praten Franse moeders alleen op gedempte toon met hun kinderen. Sterker nog; ik heb een heel gezin naast ons een hele dag lang alleen op fluistertoon met elkaar horen praten. Niemand viel uit zijn of haar rol. Heerlijk rustig. Waarom moeten wij eigenlijk altijd zo tetteren?
    [5]
  • een gezin stichten
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]